Matches 191,651 to 191,700 of 192,386
# |
Notes |
Linked to |
191651 |
Zeuge 1170. Nach Deutsche Geschichte in Ahnentafeln Bd. 2 lautet die weitere Ahnenreihe:
Vater: Achilles Boteler
Gr.Vater: Gualtherus Boteler (soll der jüngere Bruder eines Richard von Brienne sein. | de Buttiler, Hartung (I418284)
|
191652 |
Zeuge 1203, Erbauer der Burg Normannstein bei Treffurt | von Butteler, Burchard (I418285)
|
191653 |
Zeuge 1246, Stammvater des Treusch-Stammes | von Butteler, Conrad I. (I418287)
|
191654 |
Zeuge des Bf. von Halberstadt | von Wanzleben, Alverich (I370960)
|
191655 |
Zeuge des Kurfürsten Waldemar von Brandenburg, Ritter 1310, 1303 Zeuge laus Missalbuch der Kirche zu Nord-Steimke | von Bartensleben, Günzel d. Ä. (I524764)
|
191656 |
Zeuge für das Kloster St. Gallen in Romanshorn 852, bei Leutkirch bei Isay (Nibelgau) 856, bei Winterthur 869, für das Kloster Kempten in Laupheim 851, wo später Manegold, der Sohn der Luitgard von Dillingen begütert ist. | Hupald III (I751304)
|
191657 |
Zeuge für den Landgrafen von Thüringen, Ministeriale | von Herversleben, Albert (Adelbrat) (I522182)
|
191658 |
Zeuge für die Schenken von Vargula | von Greußen, Heinrich (I531808)
|
191659 |
Zeuge für Lgf. Ludwig III. von THüringen 1174, Zeuge für Ebf. Konrad von Mainz 1180 | von Schlotheim, Berthog (I522201)
|
191660 |
Zeus verliebte sich in sie. Er näherte sich ihr in der Gestalt eines Schwanes und schwängerte sie.
Doch auch ihr Mann Tyndareos schlief in dieser Nacht mit ihr. Leda gebar alsdann zwei Eier mit vier Kindern - von Zeus Helena und Polydeukes , von Tyndareos Klytaimnestra und Kastor .
Die ob ihrer Schönheit berühmte Helena heiratete den spartanischen König Menelaos und wurde später von Paris nach Troja entführt, Klytaimnestra hingegen ehelichte dessen Bruder Agamemnon , König zu Mykene , der dann den Feldzug der Griechen gegen Troja anführte, um Helena wiederzugewinnen.
Kastor und Polydeukes werden als die Dioskuren („Zeus jünglinge ") bezeichnet (vgl. Kouros ) und als göttliche Helfer der Schifffahrt verehrt.
Eine andere Version besagt, dass das göttliche Ei von der dem gesamten spartanischen Königsgeschlecht der Atriden alter Gräuel wegen feindlichen Rachegöttin Nemesis untergeschoben worden war und Leda somit nur die Milchmutter der Helena gewesen sei. | Leda (I423933)
|
191661 |
Zeus verliebte sich in sie. Er verwandelte sich wegen seiner argwöhnischen Gattin Hera in einen Stier. Sein Bote Hermes trieb eine Kuhherde in die Nähe der am Strand von Sidon spielenden Europa, die der Zeus-Stier auf seinem Rücken entführte. Er schwamm mit ihr nach Matala auf der Insel Kreta , wo er sich zurückverwandelte. Der Verbindung mit dem Gott entsprangen drei Kinder: Minos , Rhadamanthys und Sarpedon . Auf Grund einer Verheißung der Aphrodite wurde der fremde Erdteil nach Europa benannt. | Europa (I665484)
|
191662 |
Zeus als Adler | Family (F292408)
|
191663 |
Zeus als Amphitryon | Family (F228720)
|
191664 |
Zeus als Artemis | Family (F292416)
|
191665 |
Zeus als Feuer | Family (F228718)
|
191666 |
Zeus als goldener Regen | Family (F228721)
|
191667 |
Zeus als Hirte | Family (F292422)
|
191668 |
Zeus als Kuckuck
Kinder:
Hebe , Ilithyia , Arge .
Gemäß Homer auch Hephaistos ,
gemäß Hesiod auch Ares | Family (F228712)
|
191669 |
Zeus als Satyr | Family (F292407)
|
191670 |
Zeus als Schlange | Family (F292424)
|
191671 |
Zeus als Schwan | Family (F228714)
|
191672 |
Zeus als Stier | Family (F292412)
|
191673 |
Zeus gab ihr auch die Fähigkeit, ihre Augen aus den Augenhöhlen zu nehmen. Zeus zeugte mit ihr einen Sohn, der aber von seiner ständig eifersüchtigen Gattin Hera getötet wurde. Aus Trauer und Zorn über den Verlust ihres Kindes verwandelte Lamia ihr Haupt in ein Schlangenhaupt (ähnlich der Medusa ) und begann, die Kinder anderer Mütter zu töten, zu häuten, zu zerstückeln und zu essen.
Der griechischen Mythologie zufolge sollen die Lamien nach dieser Lamia benannt worden sein. Lamia wird auch als Mutter der ersten Sibylle genannt | Lamia (I665491)
|
191674 |
Zeus schlief mit ihr in der Form eines Hengstes, eine Insel im schwarzen Meer wurde nach ihr benannt. | Philyra (I423898)
|
191675 |
zeven dochters en een zoon | Family (F321741)
|
191676 |
zeven kinderen | Family (F179140)
|
191677 |
zeven kinderen | Family (F231999)
|
191678 |
zeven kinderen | Family (F284023)
|
191679 |
zeven kinderen | Family (F284304)
|
191680 |
zeven kinderen | Family (F319144)
|
191681 |
zeven kinderen waarvan er drie de volwassen leeftijd haalden | Family (F315802)
|
191682 |
zeven kinderen, allen gedoopt in de Westerkerk | Family (F188221)
|
191683 |
Zeven kinderen. | Family (F204122)
|
191684 |
zeven kinderen. | Family (F318898)
|
191685 |
zeven van hun tien kinderen stierven voor ze de leeftijd van zes jaar hadden bereikt;
sommigen stierven al na enkele dagen of maanden | Family (F163918)
|
191686 |
zevende kind, vierde zoon
minister
Over Josephs schooljaren is alleen bekend dat hij een deel van zijn opleiding ontving aan het jezuïetencollege in Freiburg im Breisgau. In 1835 ging hij in Utrecht rechten studeren, waar hij in 1837 zijn kandidaats- en in 1838 zijn doctoraal examen aflegde. In het volgende jaar promoveerde hij - nadat hij in oktober 1838 verhinderd was - bij J.M.F. Birnbaum op een verhandeling over Discrimen inter jus Francicum et Neerlandicum de jure hypothecarum, comparato cum jure Romano (Trajecti ad Rhenum, 1838) en vestigde zich als advocaat te 's-Hertogenbosch.
In verband met het conflict met België was de regering in de jaren dertig terughoudend geweest bij het benoemen van katholieken op belangrijke posten in het bestuur en bij de rechterlijke macht. De hierdoor ontstane onevenredigheid in de verdeling van posten tussen katholieken en protestanten werd daarna enigszins gecorrigeerd. Deze ontwikkeling, die in de jaren veertig werd versterkt door de welwillende houding van de Koning tegenover de katholieken en daarna door het in 1848 gewijzigde politieke klimaat, kwam het carrièreverloop van De Willebois ten goede. In 1842 werd hij substituut-officier van justitie te Breda, in 1847 officier van justitie te Roermond, in 1851 advocaat-generaal bij het gerechtshof in Arnhem en in 1855 procureur-generaal bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.
Eén van de eerste besluiten van het kabinet-Van der Brugghen in 1856 gold de benoeming van Van der Does de Willebois tot commissaris des Konings in Limburg. Het gouverneurschap van deze provincie werd in deze periode als een zware post beschouwd: koning Willem III was als hertog van Limburg lid van de Duitse Bond, waardoor, zoals in 1848 was gebleken, gemakkelijk internationale complicaties konden ontstaan; meningsverschillen over het aftappen van Maaswater leidden voortdurend tot irritaties in Brussel en Den Haag; het merendeel van de Limburgers voelde weinig affiniteit met de Nederlandse staat. Koning en kabinet zagen in de gematigde Van der Does de Willebois, die tot dan toe geen duidelijke politieke standpunten had ingenomen en dat ook later niet zou doen, de man die tegen deze moeilijkheden was opgewassen.
De aanleg van spoor- en waterwegen, waarvoor Van der Does de Willebois grote belangstelling had, brachten hem regelmatig in contact met Belgische en Duitse autoriteiten. Zo werd hij tweemaal naar Berlijn gezonden om over spoorwegovereenkomsten te onderhandelen. Daarnaast hadden sociale vraagstukken zijn aandacht. In Limburg genoot Van der Does de Willebois grote populariteit. Op den duur bleef hij echter niet onomstreden. Dit was het gevolg van enerzijds bepaalde relaties binnen de kring van de Limburgse elite, waarin rond de figuren van de Maastrichtse burgemeester W.H. Pijls en de industrieel Petrus Regout facties waren ontstaan, en anderzijds zijn weigering medewerking te verlenen aan ongelimiteerde uitbreiding van het aantal kloosters dat in verband met de Kulturkampf in Duitsland net over de grens in Limburg werd gevestigd.
Bij de kabinetsformatie van 1874 werd Van der Does de Willebois door J. Heemskerk Azn. gepolst voor de portefeuille van Justitie. Dit verzoek geeft niet alleen een indicatie van de plaats van Van der Does de Willebois in het politieke spectrum, maar toont ook aan dat zijn capaciteiten hoog werden aangeslagen: van de minister van Justitie werd verwacht dat hij de rechterlijke organisatie zou herzien en een nieuw wetboek van strafrecht zou voorbereiden. De formateur, die op zoek was naar een katholiek in zijn kabinet, kende Van der Does de Willebois uit de spannende jaren 1866/1867, toen Limburg weer in het internationale spanningsveld dreigde te raken door het conflict binnen de Duitse Bond en door de Luxemburgse kwestie. Heemskerk was toen minister van Binnenlandse Zaken. Als gevolg van verschuivingen met personen en portefeuilles tijdens de formatiegesprekken kreeg Van der Does de Willebois ten slotte Buitenlandse Zaken, het departement dat in deze jaren fungeerde als sluitpost bij een formatie. Van der Does de Willebois' bestuurlijke ervaring en zijn internationale contacten kwalificeerden hem voldoende voor dit ambt. Het feit dat Van der Does de Willebois door zijn tweede huwelijk met de vermogende barones De Crassier financieel onafhankelijk was geworden, waardoor hij het zich gemakkelijker dan andere kandidaat-ministers kon veroorloven naar Den Haag te verhuizen en daar een bij zijn ambt passende woonruimte te kopen en in te richten, heeft bij de verdeling van portefeuilles wellicht eveneens een rol gespeeld.
Het buitenlands beleid van Nederland was in deze jaren angstvallig passief. België, dat zich door Duitsland bedreigd voelde, trachtte de aandacht van Nederland te vestigen op het probleem van de Belgische veiligheid. Pogingen van Brussel om Nederland tot aanschaffing of beperking van het remplaçantenstelsel en verhoging van de sterkte van het parate deel van de militie over te halen of voor een douaneunie, die ook de politieke betrekkingen tussen beide landen ten goede zou zijn gekomen, te interesseren, leden schipbreuk. Tijdens het ministerschap van Van der Does de Willebois werd de hoogleraar in het volkenrecht T.M.C. Asser als raadadviseur aan het departement van Buitenlandse Zaken verbonden, waardoor een begin werd gemaakt met de introductie van het volkenrecht als constituerend onderdeel van het buitenlands beleid. Van der Does de Willebois had zowel in de voorbereiding als in de uitvoering hiervan een actief aandeel.
Van blijvende betekenis waren zijn maatregelen op organisatorisch gebied. Zowel in de halve eeuw vóór het ministerschap van Van der Does de Willebois als in de eeuw erna was het gebruikelijk dat reorganisaties van het departement van Buitenlandse Zaken en van de diplomatieke en consulaire dienst alleen tot stand kwamen tijdens de ambtsperiode van ministers die zelf niet uit het ambtelijk apparaat van het departement of uit de buitenlandse dienst afkomstig waren. Het was vooral aan de bestuurlijke ervaring van Van der Does de Willebois te danken dat hij erin slaagde de halve eeuw oude organisatie van het departement aan de eisen van die tijd, nl. de snel groeiende betekenis van de buitenlandse economische betrekkingen, aan te passen. Het departement kreeg een functionele indeling: naast het kabinet van de minister en de algemene secretarie kwamen er drie afdelingen: een voor politieke zaken, een voor consulaire en handelszaken en een voor comptabiliteit (1876). Een jaar eerder was de consulaire dienst al op een nieuwe leest geschoeid, waarbij een opleiding voor consuls in het leven was geroepen. In 1877 werd ook het uit 1814 daterende reglement voor de diplomatieke dienst grondig herzien. In 1877 kwam het kabinet-Heemskerk over de onderwijskwestie ten val. Van der Does de Willebois bleef daarna als ambteloos burger in Den Haag wonen. Toen Heemskerk in 1883, geheel buiten de Kamer om, een kabinet van conservatieve signatuur ging samenstellen, betrok hij vanaf het begin Van der Does de Willebois bij de formatie. De laatste nam opnieuw Buitenlandse Zaken voor zijn rekening. Tijdens deze tweede ambtsperiode speelden vooral koloniale en commerciële aangelegenheden een rol in het buitenlandse beleid. Op dit terrein deed het departement van Buitenlandse Zaken nauwelijks meer dan het doorzenden naar de diplomatieke posten van instructies die op de departementen van Koloniën en van Financiën waren opgesteld. Dit gold vooral voor de diplomatieke verwikkelingen die in 1883 tussen 's-Gravenhage en Londen ontstonden naar aanleiding van de stranding van het Britse vrachtschip Nisero op een eilandje voor de kust van Atjeh. Van der Does de Willebois' eigen aandeel in het departementale werk was in deze jaren aanzienlijk minder dan gedurende zijn eerste ministerschap. Op 1 november 1885 nam hij om gezondheidsredenen ontslag.
Van der Does de Willebois was een vertegenwoordiger van de katholieke gegoede burgerij, die dank zij de emancipatie snel carrière maakte en, mede door zijn gouverneurschap in Limburg en zijn tweede huwelijk, aansluiting vond bij de aristocratie. Zijn politieke opvattingen, waarvan overigens weinig bekend is, ontwikkelden zich duidelijk in een conservatieve richting.
Naamstoevoeging Bij Kb van 28-8-1856 Nr. 55 Gewijzigd In van der Does de Willebois
- advocaat te 's-Hertogenbosch, van 1839 tot 1841
- substituut-Officier van Justitie te Breda, van 7 april 1842 tot 1845
- vrederechter, van 1845 tot 1847
- Officier van Justitie te Roermond, van 30 juli 1847 tot 1851
- advocaat-generaal Provinciaal Gerechtshof te Arnhem, van 9 april 1851 tot juli 1855
- procureur-generaal Provinciaal Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, van 5 juli 1855 tot 30 september 1856
- Commissaris des Konings in Limburg, van 1 oktober 1856 tot 27 augustus 1874
- minister van Buitenlandse Zaken, van 27 augustus 1874 tot 3 november 1877
- ambteloos, van november 1877 tot april 1883
- minister van Buitenlandse Zaken, van 23 april 1883 tot 1 november 1885
- minister van Staat, 31 oktober 1885
opleiding(en)
- gymnasium te 's-Hertogenbosch
- gymnasium te Freiburg; jezuïetencollege
Romeins en hedendaags recht (gepromoveerd op dissertatie) Hogeschool te Utrecht, van 18 december 1835 tot 9 februari 1839
- Voor Limburg heeft hij veel gedaan en hij was er wegens werkzaamheid en welsprekendheid erg populair; tot verbazing van velen werd hij minister in tweede Kabinet-Heemskerk
- Had als Commissaris des Konings wel vele internationale zaken te regelen vanwege de ligging van Limburg
- Bracht in 1877 een nieuwe regeling voor de diplomatieke dienst tot stand
- Nam ontslag in 1885 in verband met zijn gezondheid
anekdotes
Was bevriend met de koning en maakte met hem om mooie zomeravonden wandelingetjes langs het strand van Scheveningen.
niet-aanvaarde politieke functies
minister van Justitie, juli 1874; tijdens de formatie-Heemskerk; later werd hem Buitenlandse Zaken aangeboden
woonplaats(en)/adres(sen)
- 's-Hertogenbosch
- Maastricht, van 1856 tot 1874
- 's-Gravenhage, vanaf 1874
Commandeur in de Orde van de Nederlandse Leeuw, 7 juli 1867
jonkheer; bij Koninklijk Besluit nr. 2 van 18 okt. 1877 in de adelstand verheven
publicaties/bronnen
"Discrimen inter jus Francicum et Neerlandicum de jure hypothecarum, comparato cum jure Romano" (dissertatie, 1839)
- Biografisch Woordenboek van Nederland, dl.III, 659
- Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek, dl.X, 1209
- M.W. Jurriaanse, "De Nederlandse Ministers van Buitenlandse Zaken 1813-1900"
COMMISSARISSEN DER KONINGIN
Does de Willebois PJAM van der 1856-1874
Gericke van Herwijnen JEPE jhr 1839-1845
Hövell tot Westerflier EOJM van baron 1918-1936
Houben FJMAH 1947-1963
Kremers J 1977-1990
Kuyper EJCM de jhr 1874-1893
MacPherson PDE 1845-1846
Marchant et d'Ansembourg MVEHJ de graaf 1941/46
Mastenbroek EM 1990-1993
Meeuwen EJP 1846-1856
Rooy CJMA 1964-1977
Ruijs de Beerenbrouck CJM jhr 1918-1918
Ruijs de Beerenbrouck GLMA jhr 1893-1918
Sonsbeeck WGA 1936-1946
* Voorst tot Voorst BJM van baron 1993- | van der Does de Willebois, Pieter Joseph August Marie (I177063)
|
191687 |
zevenden zone
Acht in Dordrecht,
Ontfanger van de Graaffelijkheyds Tolle tot Gorinchem
h.
Kinderen:
1.
2. Margareta de Witt Wittensdochter, troude Kornelis Doudijns Geritsz, secretaris tot Gorinchem, nalatende
- Johan Doudijns, troude de feyter, hadden kinderen
- Gerard Doudijns, troude Margareta van Kerkwijk, hy sterff zonder oir. | de Wit, Witte Jansz (I641623)
|
191688 |
Zevenhuizen, impost 6, gaarder 20 aug 1702 | Family (F285839)
|
191689 |
zich later noemend Keimpe Syds van Donia | van Donia, Syds (I702196)
|
191690 |
zich noemende Baron van Aylva, heer van Waardenburg, Hier, Neerijnen en Oldeland (door koop), grietman, lid staten van Friesland | van Aylva, Tjaard (I164169)
|
191691 |
zich noemende Gabriel Lambertus de Vidal de Saint Germain | Vidal de Saint Germain, Lambertus Gabriel (I724645)
|
191692 |
Zie
http://www.roosjeroos.nl/Zoekscherm | van Lawick, Maria Constantia (I441172)
|
191693 |
Zie "Itinera Nova, acte 15.3, acte 192 | Family (F371015)
|
191694 |
Zie aangehechte bronnen. | Courtenay, Margaret (I111320)
|
191695 |
Zie aangehechte bronnen. | Asselstine, Lydia Maria (I170628)
|
191696 |
Zie aangehechte bronnen. | Coate, William (I201990)
|
191697 |
Zie Anspach, de voormalige heerschap Malsen en het geslacht van Malsen,blz. 57 | van Malsen, Otto (I711088)
|
191698 |
Zie begraafregister van de greformeerde kerk | van de Vijfeiken, Margriet (I1917)
|
191699 |
Zie bidprentje | van den Aardwegh, Geertruida Maria Anna (I6648)
|
191700 |
Zie biv nalatenschap van J.J. Boldoot | Heukensfeldt, Wilhelmus Martinus Gerardus (I515)
|
|