Opmerkingen over de
geslachten, behandeld in het
Nederland’s Adelsboek
met aanhangsel, Veertig jaren
Nederland’s Adelsboek”
door
W.J.J.C. Bijleveld
Oud-hoofdredacteur Nederland’s
Adelsboek
1949
N.V. UITGEVERIJ W. P. VAN
STOCKUM & ZOON
‘s-Gravenhage |
VOORWOORD
Toon/Verberg
Een werk gelijk het volgende
vraagt eene inleiding. Ik maak die zoo beknopt mogelijk, daar de
stof bestemd is voor hen, die op dit gebied geene vreemden zijn.
Alleen enkele opmerkingen mogen dan vooraf gaan. Zij, die over de
wording en de geschiedenis van het adelsbegrip h.t.1. meer willen
weten, kunnen vooral in de werken van wijlen Mr W. J. baron d’
Ablaing van Giessenburg hunne wenschen volkomen bevredigen.
Toen het Koninkrijk der
Nederlanden geboren werd, was de adel betrekkelijk gering in aantal,
ondanks het feit, dat de Republiek, die officieel geenen adel kende,
een paar eeuwen gedoogd had, dat buitenlandsche vorsten tal van
lieden h.t.1. met adelsbrieven begiftigden, hetgeen wel een hoogst
zonderling verschijnsel mag genoemd worden. G. K. van Hogendorp, die reeds
lang vóór de terugkomst van den Oranjevorst een geheel nieuw
staatsbestel had ontworpen, was ook op het punt van den adel met in
gebreke gebleven. De ridderschappen, die in zijn ontwerp bestemd
waren eene politieke rol te spelen, bestonden in sommige gewesten
met, in andere waren zij zoo gering in aantal geworden, dat
aanvulling geboden was. Dat die zou gevonden worden in
het patriciaat der stemhebbende steden voor de voornaamste
gewesten, was iets volkomen nieuws en vreemds, dat zelfs in de
daarbij betrokken kringen, verre van algemeene instemming vond. Dat
men echter. in een gewest als Brabant reeds terstond overgaan tot
het adelen van allerlei personen, die op dat tijdstip zekere mate
van bekendheid en welvaart genoten, was, hoewel gedwongen, de eerste
stap op een verkeerd pad, die ook in de overige gewesten minder
gewenschte gevolgen zou hebben. Koning Willem 1 was een alleszins
voortreffelijk vorst, die met krachtige hand het herstel aanvatte
van zijn vaderland, dat toch in feite gedurende 18 jaren hopeloos
ontredderd was door zijnen aartsvijand. Allicht kan men hem
vergeven, zijne aandacht maar weinig te hebben gewijd aan dit
onderdeel van zijne schier wanhopige taak. Maar het ergste was, dat
zijne raadslieden daarvoor niet berekend waren. Naast een
vervalscher, gelijk M. L. Ivoi, stonden allerlei veel te
lichtgeloovige lieden, een gebrek, waarvan zelfs de geleerde Dr H.
van Wijn niet valt vrij te pleiten. Slechts A. C. baron Snouckaert
van Schauburg was de eenige werkelijk deskundige na het a1 te vroeg
verscheiden van den zoo voortreffelijken historicus Mr W. A. baron
van Spaen la Lecq. Doch ook hij kon alleen niet op tegen den invloed
van allerlei ondeskundigen, die het oor des Konings wisten te
winnen. Ook hierover heeft van Hogendorp zich genoeg kunnen ergeren,
gelijk over zoo veel, dat geheel tegen zijne weloverwogen
voorzieningen indruischte. Al zeer vroeg begon men met
den hoogsten titel, waarover men beschikte, dien van graaf, te
verkwisten aan verdienstelijke militairen van geringe afkomst, als
d’Aubremé, Dumonceau, van den Bosch, geheel volgens het voorbeeld
van den man die men met zooveel moeite van het vaderlandsch erf
verjaagd had en zoo is dat blijven door gaan, ook onder de volgende
koningen en eveneens voor meer dan een, die in burgerlijken dienst
had uitgemunt. Een nuchter beschouwer van
deze zaken vraagt zlch af, of in zulke gevallen de verleening van
ridderorden, desnoods met kransen, of juweelen opgesierd, met
juister ware geweest en volkomen volstaan zou hebben. Bij het 25-jarig koningschap
van Willem III is er ook weder eene vlaag geweest op dat gebied, die
den historischen titel van baron op alle, aan onze oudste en beste
geslachten aangeboren, wegschonk aan families, als Gericke en de
Kock. Dat bij de jongste
troonswissellng iets dergelÿks ons bespaard bleef, kan ieder, die
nog waarde hecht aan adel en overlevering, slechts dankbaar stemmen
en verheugen. Mijne opmerkingen gaf ik op
vereerend verzoek, naar beste weten en overtuiging, geleid door eene
practijk in deze zaken, die reeds de halve eeuw overschreden heeft.
Maar juist die heeft mij de eeuwige waarheid ingeprent van het:
errare humanum, terwijl in dit geval de gunstige mogelijkheid, ja
zelfs waarschijnlijkheid blijft, dat nieuwe vondsten dat oude woord
komen bevestigen. In elk geval hoop ik, dat het door mij
bijeengebrachte, tot nu toe over ta1 van deeltjes van het Adelsboek
verspreid, velen van nut moge zijn.
1 Nov. 1948.
BIJLEVELD.
|
OPMERKINGEN
over de geslachten, behandeld in het Nederland’s Adelsboek
|
d’ Ablaing
|
Geslacht uit Doornik e.o., =>
vanaf begin der 15e eeuw daar bekend onder de gezeten burgerij,
over Antwerpen en Keulen uitgeweken naar Utrecht en daar tot aanzien gekomen
door huwelijk 1633 met Maria Strick van Linschoten.
Daar werd de naam Dablain ook‘ vervormd.
Het huwelijk, juist eene eeuw later, met C. Ph. de Boodt, vrouwe van Giessenburg, zette nog meer luister bij.
Hoewel de benoeming in de Hollandsche ridderschap van 1814 terecht plaats had met acte van bewijs,
die aan adellijke afkomst derogeerde, werd 2 jaren later gunstig beschikt op verzoek om den titel van baron op alle,
waarvoor recht noch reden was. De familie is op één afstammelinge na, h.t.1. uitgestorven
en bestaat nog slechts in de V. S. v. A. uit het nakroost van een lid, dat in 0..Indië met eene Chineesche huwde.
|
Aebinga |
Geslacht van Friesche
heerschappen. =>
De naam is het patronym van Abe, wordt begin 15e eeuw
in het N. van Friesland vermeld, terwijl eene eeuw later het
toevoegsel van Humalda van moederszijde werd aangenomen.
De gouverneur van Friesland, die bij het organiek besluit van 1814
onder de Friesche edelen werd benoemd, was toen a1 25 j. kinderloos
weduwnaar en stierf 1834. |
van Aefferden |
Geslacht van hooge ambtenaren
in Opper Gelder. =>
Sinds begin 15e eeuw bekend en sinds 1690 door den
vorst van Nassau Siegen in zijn adel erkend. In 1816 in de
Limburgsche ridderschap benoemd. Hoewel de stamhouder voor België
opteerde na de scheiding van Nederland en d.t.1. den titel van
burggraaf verkreeg, woonde hlj veelal te Roermond en zijne afstam-
melingen werden weer Nederlanders. Twee jonge stamhouders zijn
aanwezig. |
van Aerssen |
Patronym van Aert. =>
Tot diep in
de 17e eeuw werd de naam ook doorgaans slechts als Aerssens gekend.
De bekende diplomaat en griffier der Staten, Cornelis Aerssens, die
in 1543 te Antwerpen geboren is, kan onbetwist als stamvader gelden.
Daar zijne zoons allen eene rol van groote beteekenis kwamen te
spelen, moest hun een overeenkomend voorgeslacht toegekend worden
van vier geslachten boven hunnen vader, waar-voor de bewijzen echter
ontbreken. Vrijwel vast staat, dat de vader van den griffier een
Antwerpsch hovenier was, die in de gunst stond van het Brusselsch
Hof. Mij lijkt het niet onwaarschijnlljk, dat de familie afkomstig
uit het land van Altena (Dussen), waarop ook het wapen zou wijzen.
De oudste zoon van den griffier, François, befaamd diplomaat, is in
1605 door Koning Henri IV van Frankrijk in den adelstand verheven.
Prins Maurits heeft zijne benoeming tot lid der Hollandsche
ridderschap, tegen den wil der leden, doorgedreven. In 1636 verhief
Koning Louis MI1 hem tot Baron, doch deze tak stierf in 1793 uit. De
tak van den volgenden broeder Jacques heeft ook steeds eene
vooraanstaande plaats in de gene-raliteit ingenomen en verkreeg door
huwelijk in 1719 met de erfdochter der van Beyeren-Schagen’s dien
naam erbij. In 1822 werd de titel van baron op alle voor hen erkend;
de woorden "hun vanouds competeerend", daarbij gebezigd, zijn het
beste bewijs, dat men niet op de hoogte was der waarheid. Voor 70
jaren stond het voortleven van dit geslacht zeer zwak; thans zijn er
weder een vijftal stamhouders. |
van
Akerlaken |
Geslacht, afkomstig uit het land van Altena, waarop het wapen
genoegzaam duidt. =>
In de 16e eeuw binnen Dordrecht gekomen en begin
17e naar Amsterdam gegaan en in Hoorn verzeild geraakt; daar tot het
uitsterven eind 19e eeuw steeds in de regeering gebleven. Verheven
1843. Uitgestorven 1912. Den oudere, niet geadelde tak bestaat nog
vrijwel vergeten en onbekend. |
Alberda |
Heerschappen en hoofdelingengeslacht uit de Ommelanden, =>
waarvan de
stamreeks kan opgevoerd worden tot begin 15e eeuw.
Heeft aldaar,
doch ook in Stad eene rol gespeeld. Benoemd in de Groningsche
ridderschap bij organiek besluit van 1814. De titel van baron op
alle, waarop de familie zeker even goed aanspraken kon doen gelden,
als b.v. de geslachten Lewe en Rengers, werd geweigerd en eerst in
1825 toegestaan aan een 71-jarig, sinds 45 j. kinderloos weduwnaar.
De tak, die m 1754 het buitengoed EkenStein, Tjamsweer verwierf, is
de eenig nog bestaande en kan op stamhouders bogen. De tak
Menkema-Dyxterhuis, die nog meer bekendheid verwierf, stierf 1962
uit. |
van Alderwerelt |
Vlaamsch geslacht van doopsgezinde kooplieden uit Meenen. =>
De stamvader week uit, werd 1566 Mid- delburgsch poorter. Mens
achter-achter kleinzoon was agent van den Duitschen Keizer te
Amsterdam. Diens zoon werd in 1755 tot Rijksbaron verheven en diens
zoon in 1622 dienovereenkomstig ingelijfd. In 1965 uitgestorven.
Twee niet geadelde takken uit eenen jongeren kleinzoon van den
stamvader bloeien nog |
Alemans |
Geslacht van kleine boeren,
dat vermoedelük nog wel bestaat =>
en waarvan een lid zich in 1666
vanuit Noord Holland op Goedereede vestigde. Een afstammeling, die
het tot overste der inf. bracht, werd door den archivaris H. van
Wijn op het denkbeeld gebracht, dat hij wel eens zou kunnen
afstammen van Heer Jan Aleman ridder, bastaard van Graaf Willem III
van Henegouw en Holland. Bij org. besl. van 1814 in de Hollandsche
ridderschap benoemd, stierf hij ongehuwd 1835. |
Alewijn |
Familie van wisselaars en kooplieden in de 16e eeuw te Amsterdam, =>
waar zij in de 17e in de regeering geraakten. Mede door de
verheffing in den Franschen adelstand van Feb. 1623 door Koning
Louis XIII, meenden sommigen hunner van Fransche afkomst te zijn en
de Halluin te heeten. Als Amsterdamsch regentengeslacht verheven in
1815 en 1844. Een paar broeders uit een jongeren tak werden geheel
ten onrechte in 1882 ingelijfd en den oudste in 1885 eveneens ten
onrechte de titel van ridder op alle verleend. Deze tak stierf in
1938 in mannelijke lijn uit. In Duitschland leeft nog oir van eene
18e eeuwsche zijlinie van dezen tak. Uit den oudsten tak is nog maar
een enkele stamhouder |
van Alphen |
Vermoedelijk wel gesproten uit
een geslacht van den kleinen, middeleeuwschen, Hollandschen adel, =>
dat op zijne beurt meende, uit de oude Heeren van Cralingen te
stammen. Niets is bewijsbaar voor Simon v. A., Hollandsch koopman te
Keulen in de 16e eeuw, wiens nageslacht in Duitschland zich Simons
bleef noemen, tot de predikant Hieronymus van A., in 1688 te Warmond
beroepen, den ouden naam weer opnam. Een andere tak kwam reeds begin
17e eeuw tot aanzien, vooral in ‘s-Gravenhage en Leiden, doch stierf
in het begin der 19e eeuw uit. De kleinzoon van den predikant werd
volkomen ten onrechte 1) in 1815 verheven, zijn nageslacht stierf in
1935 in mannelijke lijn uit. Een niet geadelde tak uit eenen
jongeren broeder van den predikant is nog door enkelen
vertegenwoordigd. l) d.i. niet overeenkomstig het juist aanvaarde
beginsel om slechts regentenfamilies uit belangrijke, stemhebbende
steden met minstens 3 geslachten van magistraten te verheffen. |
van Asbeck |
Westfaalsch oud-adellijk geslacht, reeds in de twaalfde eeuw bekend;=>
sinds 1545 door huwelijk op Dravenhorst bij Bredevoort en 1733 aldus
op Lulema in Hunsingo. Bij org. besl. van 1814 benoemd onder de
edelen van Friesland en in de Groningsche ridderschap met acte van
bewijs, welk onrecht in 1821 hesteld is door erkenning met
competeerenden titel van baron. Dit geslacht heeft zich in 3
generaties moeten handhaven op eén stamhouder, doch is thans ruim
vertegenwoordigd |
d’
Aubremé |
Geslacht van Brusselsche kooplieden, =>
die de door de met hen nauw
verwante Dumonceau’s van Ukkel geteelde uien, verhandelden. De eerst
bekende huwde in 1708. Zijn kleinzoon, de bekende
commissaris-generaal van oorlog onder Koning Willem 1, werd in 1826
tot graaf, overgaande bij eerstgeboorte, verheven, doch stierf
kinderloos in 1835 |
d’
Aulnis |
Afkomstig uit Mornac in Beneden Poitou. =>
Pierre d’A. komt daar in
1602 voor en zijnen zoon werd door Koning Louis XIV adeldom verleend
met titel écuyer. Diens zoons weken in 1685 uit, de oudste naar de
Republiek, de tweede naar Engeland, waar zij nog bestaan. Bij org.
besl. van 1814 benoemd in de Groningsche ridderschap met acte van
bewijs, doch in 1823 geheel ten onrechte erkend als baron op alle.
De familie heeft nog stamhouders |
van Aylva |
Friesche heerschappen met in 1416 beginnende stamreeks. =>
Hessel van
Aylva (1608-16951 werd door Keizer Leopold 1 verheven tot H. R.
Rijksbaron. Zjn tak stierf uit. Bij org. besl. van 1814 benoemd
onder de Friesche edelen. 1822 verleening van den titel van baron op
alle voor den eenig overlevende, wiens eenige dochter a1 8 j.
overleden was. Hij zelf i 1827 |
Backer |
Afkomstig uit Drunen, &.Br., =>
vanwaar Cornelis Jorisz zich rond het jaar 1509 in Amsterdam
vestigde;
zijne beide achterkleinzoons huwden de gezusters, dochters van
Willem Backer en kwamen beiden a1 voor de 17e eeuw in de
stadsregeering; hunne afstammelingen namen dien moedersnaam aan. De
oudste in 1815 verheven tak staat op uitsterven, die in 1830
verheven, stierf 1883 uit. Van den jongsten in 1894 verheven tak
zijn twee stamhouders over, van den allerjongsten tak, die den naam
Bas erblj nam en in 1895 verheven werd, slechts een. Er bestaat nog
een niet geadelde tak Backer van Leuven en een, slechts Backer
genaamd en beide tot den jongsten tak behoorend |
van Balveren |
In de Betuwe hebben meer geslachten van dezen naam gewoond, dan één. =>
Het onderhavige wordt vanaf den aanvang der 15e eeuw in de Bommeler-
waard vermeld. Bij org. besl. van 1814 benoemd in de Geldersche
ridderschap. Erkenning met titel van baron op alle 1822.
Uitgestorven in mannelijke lijn 1924 |
Bangeman Huygens |
Voor zoover bekend uit Bergedorf stammend en eind zeventiende eeuw
in Hamburg gevestigd.=>
Een zoon en kleinzoon verwierven fortuin in
0.Indië en laatstgenoemde huwde eene Huygens uit den Brabandsch
gebleven tak der in den Haag vermaarde familie. Hun zoon, maakte
zich als vertegenwoordiger der Nederlanden in N. Amerika,
verdienstelijk bij het opsporen der juweelenschat, in 1829 der
Kroonprinses te Brussel ontstolen en werd 1830 verheven. Diens
eenige zoon was reeds in 1828 door Koning Frederik VI van Denemarken
verheven tot Graaf de Lovendal, bij erfenis zijner moeder. De
famille was geheel van Nederland vervreemd, in Denemarken en Parijs
woonachtig en stierf 1904 uit |
Barnaart |
Uit Meenen in Vlaanderen afkomstige timmerlieden, in 1591 uitgeweken =>
als menuisten naar Haarlem en vanaf het derde geslacht aldaar,
winkeliers in manufacturen en garnituren. De eenig overgebleven
stamhouder, posthuum zoon van een fel patriot, geraakte door zijn
groot fortuin in aanzien, kocht drie belangrijke heerlijkheden in
Noord Holland en werd als maire van Haarlem 25 Nov. 1813 verheven
tot chevalier de l’Empire door Napoleon 1. Zonder eenig recht daarop
te hebben, verheven 1817. Van zijne 14 kinderen bloeit de tak van
den oudsten zoon in Ned.-Indië, een takje in de V.S. v. A. en de
jongste op de hun nog gebleven heerlijkheid Vogelenzang |
Baud |
Geslacht van land- en
wijnbouwers uit Céligny, =>
waar Humbert Oentoz omstreeks 1409 woonde.
Zijne afstammelingen namen den naam zijner vrouw aan. Een lid der
nog te Celigny bestaande familie kwam als soldaat der Zwitsersche
gardes in Nederland in het midden der 18e eeuw. Zijn kleinzoon,
gouverneur-generaal van Ned Indie werd 1858 verheven met de titel
van baron, overgaande bij eerstgeboorte, wiens afstammelingen nog
stamhouders tellen. Van een ouderen oom en een jongeren broeder van
den G. G. stammen niet geadelde takken. Van een ouderen oom en een
jongeren broeder van den G. G. stammen niet geadelde takken. |
de
Beaufort |
Familie van kleermakers en lakenhandelaars uit Meaux, =>
aldaar
gevestigd eind 16e eeuw. Een lid van den oudsten tak week in 1685
uit naar Hulst in Zeeuwsch Vlaanderen, werd later hofmaarschalk van
den Graaf von Lippe Detmold en in 1710 door Keizer Joseph 1 in den
Rijksadelstand’ verheven. De meesten hunner bleven in Duitschland,
een lid stichtte eenen tak in Engeland en een kwam in het eind der
18e eeuw weder in Nederl. dienst. Deze werd in 1822 ingelljfd; zijn
nageslacht stierf in 1936 uit. De stamvader van den jongeren tak
kwam reeds in 1613 in Nederland en later in de regeering van Hulst,
waar zijn nageslacht tot het einde der I8e eeuw bleef. . In 1868
werd een hunner verheven zonder recht daarop te hebben, daar Hulst
geene stemhebbende stad was en in 1937 vier gebroeders, kleinzoons
van diens ouderen broeder. Tal van takken bleven ongeadeld |
Beelaerts van Blokland
|
Onder den naam Lycop vanaf het
midden der 14e eeuw in de Majorij van ‘s-Hertogenbosch bekend =>
en
eene eeuw later door overname van den moedersnaam, als Beelaerts;
sindsdien in de regeering van Oirschot en van af begin der 16e eeuw
te Heusden, tenslotte in de 17e te Dordrecht. Verheven in 1815
(uitgestorven takl 1816 en 1817. Een jongere tak, stammend uit de
17e eeuw en thans B. van Emmichoven, B. van Benthuizen en Beelaerts
alleen genaamd, bloeit voort.
De geadelde tak is zeer uitgebreid |
Beeldsnijder
|
Familie van landbouwers in Noordveluwe =>
begin 16e eeuw uit Kampen
gekomen en eene eeuw later ijzerkooplieden te Amsterdam. In 1828,
zonder recht daarop te hebben, verheven en in 1903 uitgestorven |
den Beer Portugael
|
Sinds begin 17e eeuw te Schiedam bekend onder den naam Munnick. =>
Een
zoon kreeg als Groenlandvaarder den bijnaam den Beer, terwijl
Poortugael eind 18e eeuw van eene overgrootmoeder werd aangenomen.
In 17e en 18e eeuw in de regeering van Schiedam. Twee gebroeders
werden in 1903 verheven. Nog met eenige stamhouders vertegenwoordigd |
de Behr |
Luxemburgsche ambtenarenfamilie uit de 18e eeuw. =>
In 1755 door den
pretendent-rijksvicaris Max Joseph keurvorst van Beieren tot
Rijksridder verheven, en 1828 als zulks ingelijfd, doch in 1839 Belg
geworden |
van der Beken Pasteel |
Kleine Zuidbrabandsche
landadel, a1 midden 14e eeuw bekend =>
en later in de regeering van
Aerschot. In 1822 verheven met belofte van erkennmg bij indiening
van nadere bewijzen van ouden adel.
Steeds in België gevestigd gebleven, behalve de tweede zoon van den
verhevene, die door zijn huwelijk (kinderloos) in Eindhoven kwam |
de Bellefroid
|
Kleine adel uit Luikerland, reeds in de 14e eeuw bekend =>
en
magistraten van Luik en Tongeren. Een lid, Luikenaar, kwam eind 18e
eeuw in Statendienst en werd bij ontslag schout van de Pruissische
enclave Wehl, waar hij bij den afstand aan Nederland in 1816,
burgemeester werd. De elf kinderen bij de door hem geschaakte Jkvr.
van Westerholt verwekt, stierven allen ongehuwd, behalve de jongste
dochter, die in 1877 overleed |
Bentinck
|
Vermoedehjk reeds in de vroege
middeleeuwen uit Oldenburg in de streek ten Z. van Deventer gekomen, =>
waar de naam vanaf het begin der veertiende eeuw voorkomt. De
stamreeks begint met Johan Bentinck, kerkmeester van Heerde en
vermeld van 1361-1386.
Berent Bentinck tot Diepenheim, die in 1638 huwde, liet o.a. twee
zoons na, waarvan de oudste stamvader is van eenen tak in Engeland,
die daar in 1911 van Koning George V vergunning kreeg den titel van
Baron te voeren en van takken h.t.l., die in 1814 bij org. besl.
benoemd werden in de Overijsselsche ridderschap en wien in 1819 de
door hen vanouds gebruikte titel van baron werd gegeven. De tweede
zoon, gunsteling van den Koning-Stadhouder, werd in 1689 reeds
verheven tot Baron, Burggraaf en Graaf van Portland. Diens oudste
zoon werd in 1716 Markies en Hertog van Portland, terwjjl de tweede
in 1732 door Keizer Karel VI verheven werd tot Rijksgraaf. Van den
oudste stammen de Hertogen van Portland en de familie Cavendish
Bentinck in Engeland, van den tweede, de Graven Bentinck in
Noord-Amerika en Duitschland, benevens de Graven von Aldenburg
Bentinck in Engeland gevestigd, uit welken tak in 1920 en 1924 drie
leden met den competeerenden titel van graaf op alle werden
ingelijfd. De baronale takken bloefen in Engeland en h.t.1. in
grooten getale, de grafelijke takken staan h.t.1. op uitsterven |
van den
Berch |
Afkomstig uit Rheinland en als ther Poirten, of Poirtman sinds 1519
voorkomend te Nijmegen =>
en sinds 1558 aldaar met toevoegsel: genannt
van den Bergh en tevens in de regeering dier stad. Uit een in 1725
gesloten huwelijk, nam de tweede zoon den naam van Benthem van zjjne
moeder aan. Verheven als van den Berch van Heemstede ’ (Utrecht)
1842 voor den oudsten tak en 1898, 1899 en 1903, als van Benthem van
den Bergh voor den 21 jongste. Beide takken zijn nog ruim
vertegenwoordigd, de jongste tak ook door niet-geadelden. |
van Beresteyn |
Afkomstig uit Amsterdam, waar de stamvader in 1530 schepen was. =>
Daar
achternamen in de steden toen zeer zeldzaam waren, is het
wonderlijk, dat er niets ouders over dit geslacht bekend is. Later
in de regeering van Haarlem en Delft. Verheven 1825. Stamhouders
zijn nog aanwezig |
Berg |
Estlandsche adel, vanaf het midden der 15e eeuw bekend =>
en waarvan
een lid in 1673 in Statendienst kwam. Ingelljfd 1825. Nog ruim
vertegenwoordigd en met jongsten tak in Noord-Amerika |
van den Bergh |
Bekend sedert eind 16e eeuw in Limburg. =>
Geslacht van hooge
ambtenaren te Roermond. Verheven 1867. Stamhouders van deze steeds
weinig talrijke familie zijn aanwezig |
Teding van Berkhout |
Bekend sinds midden 15e eeuw in Hoorn ,e.o. =>
en sinds begin 16e
aldaar in de regeering, later in Monnikendam, Delft, Leiden. Sinds
1549 is de naam Teding van moeders zijde aangenomen. Een lid der
familie werd 1669 door Keizer Leopold 1 tot Rijksridder verheven,
doch stierf kinderloos. Verheven 1815, 1833, 1885. Nog zeer talrijk
vertegenwoordlgd |
van Bevervoorden tot Oldemeule |
Familie van landbouwers uit de Nedergraafschap Bentheim, =>
sinds begin
17e eeuw bekend als Engel-berts, later ambachtslieden te Nieuwenhuis
en Am-sterdam, door eenen predikant in Indië tot eenig aanzien
gekomen en zich daarna onbevoegd getooid met aanhangsel: van
Bevervoorde. Geheel ten onrechte en op valsche voorspiegeling
verheven 1837, zelfs met verlof nader bewijs te mogen indienen voor
inlijving. Ongeadelde takken Engelbert van Bevervoorde bestaan.
Bouwt nog op éénen stamhouder |
de Beyer (1) |
Oud, riddermatig, Overbetuwsch geslacht, =>
sinds 1217 bekend en
waarvan de stamvader van 1446 1561 leefde. Later in de regeering van
Wesel en Nijmegen. Ten onrechte niet erkend, doch verheven 1966.
Stamhouders aanwezig |
de
Beyer (II) |
Een Saksisch officier in Statendienst huwde in Den Bosch 1752. =>
Zijne
zoons werden in 1862 door Keizer Frans II tot Rijksbaron verheven en
één hunner in 1820 ingelijfd met titel van baron, over-gaande bij
eerstgeboorte in plaats van op alle, waarop hij recht had. Hij
stierf echter ongehuwd 1836 |
van Beyma |
Afstammend van eenen in 1511
voor het eerst genoemden, beklemden kloostermeier =>
van Klaarkamp
in Noord-Friesland, wiens zoon in de troebelen burgemeester werd en
wiens kleinzoon de bekende jurist-hoogleeraar Jule B. was. Volkomen
ten onrechte erkend 1842. De naam thoe Kingma, naar eene state bij
Zweins, is sinds 1770 toegevoegd en door den oudsten tak behouden.
Stamhouders van beide takken aanwezig |
Bichon |
Zuid-Fransche familie uit Blaye, bekend sinds einde der 16e eeuw; =>
de
zoon van den stamvader huwde 1647 te Rotterdam en diens zoon
verwierf door derde huwelijk IJsselmonde. Zijn zoon liet dit na aan
zijnen oudste, stamvader van den niet-geadelden tak Bichon van
Ysselmonde. Een andere zoon uit volgend huwelijk nam den naam Visch
van zijne moeder aan en diens zoon werd in 1815 zonder eenig recht
daarop te kunnen doen gelden, verheven, doch liet slechts dochters
na, waarvan de laatste in 1888 stierf |
Bicker |
Dit is wel het oudste, nog bestaande regentengenslacht van
Amsterdam. =>
Reeds in 1880 komt Dirc Helmer voor, diens zoon was
schepen en burgemeester en diens kleinzoon nam den naam zijner
moeder (van den Anxter) aan, terwijl zijn zoon wederom den naam
zijner moeder (Bicker) overnam. Verheven 1815. Stamhouders aanwezig |
de
Bieberstein |
De stamreeks van den Ned. tak begint in den aanvang der 17e eeuw met
een Poolsch Graaf, =>
wiens afstammeling in de 7e graad kwam in Limburg
in 1789. In de Limburgsche ridderschap benoemd in 1816 met acte van
bewijs, maar toch met den titel van baron op aile. Een takje in
België met titel van Baron op alle erkend door Koning Leopold II in
1884, doch in 1935 uitgestorven; in Nederland uitgestorven 1946.
V66r 1940 bestond er nog een oudere tak in Polen |
van
Binckhorst |
Familie van landbouwers die hunnen naam ontleenen aan het hofhoorig
goed B. =>
bij Oldenzaal en bekend sinds midden der 17e eeuw. Later
winkeliers in Oldenzaal en Amsterdam. Volkomen ten onrechtè en op
valsche voorspiegeling verheven 1842. Een niet-geadelde tak uit een
jongeren broeder van den grootvader van den verhevene en sinds 1820
Peese Binkhorst genaamd, bestaat. Geadelde tak uitgestorven 1912 |
Bloys van Treslong |
Afstammend van Jacob Huybrechtsz., deken v. h.schippersgild =>
en
gezworene te Bergen op Zoom 1595, gehuwd met Geertruid Jans van
Bloys uit een bastaard-tak Bl. v. T. Hun zoon Jan nam den
moedersnaam aan. Verheven 1815, 1816 zonder eenigen grond van recht.
Een drietal stamhouders overleeft, alsook een niet-geadelde tak uit
een jongeren broeder van den vader van den verhevene |
Boddaert |
In Nieuwkerk, Vlaanderen, sinds midden der 16e eeuw bekend =>
en begin
17e uitgeweken naar Amsterdam. Daarna in de regeering van Middelburg
en verheven 1832. Een aantal stamhouders bestaat. Een jongere
broeder van den verhevene is stichter van een niet-geadelde tak |
von
Boddien |
Familie uit Mecklenburg-Schwerin, bekend sinds eind 17e eeuw;=>
een
lid verheven 1787 in den Rijks-adelstand door Keizer Joseph II.
Ingelijfd 1898. De familie staat op uitsterven |
van Boecop |
Oud-adellijk geslacht, reeds in de 13e eeuw te Epe e.o. bekend.=>
Later in regeering van Elburg, Harderwijk en Kampen. Erkend met
competeerenden titel van baron op alle 1824. Slechts een enkele
stamhouder blijft over |
de
Boer |
Landbouwers uit Oost-Friesland
met patronymen, nog in de 18e eeuw.=>
De schrijnwerker Hybe Everdes
sinds 1795 in Bataafschen, Franschen en Nederlandschen dienst,
bracht het tot kol.inf. en werd ter belooning van zijn gedrag in de
Citadel van Antwerpen in 1833 verheven. Zijn zoon stierf 1839, zijne
gehuwde dochter 1856. |
van
Boetzelaer |
Cleefsch oud-adellijk geslacht, vanaf midden 13e eeuw bekend.=>
Baron
des H.R. Rijks door Keizer Matthias 1612. Rijksgraaf voor in 1810
uitgestorven tak door Keizer Karel VI in 1730. Bij org. besl. van
1814 in de Hollandsche ridderschap erkend met den van ouds
competeerenden titel van baron op alle 1818. Een in talrijke linies
bloeiend geslacht |
Schuurbeque Boeye |
Boey is een in onbruik geraakte voornaam. =>
Jan Boeyensz. woonde
midden 15e eeuw in Zierikzee en zijn zoon Jan was er in 1469 a1 in
de regeering. In de 18e eeuw toevoeging van den naam Schuurbeque van
moeders zijde. Verheven 1842. In de 19e eeuw zeer talrijk, doch
thans op een paar stamhouders moetende bouwen. Er is nog een
niet-geadelde tak |
van den Bogaerde
|
Deze West-Vlaamsche familie
begint hare stamreeks met den Bruggeling Jacob v. d. B.=>
in het
midden der 15e eeuw geboren. Zijn achterkleinzoon kwam daar in de
regeering en zijne nakomelingschap bleef daarin. Een hunner,
Andreas, werd in 1705 door Koning Philips V van Spanje in den adel
verheven. Benoemd in de ridderschap van West-Vlaanderen 1816, van
Oost-Vlaanderen 1817. Erkend in 1830 met titel van baron, overgaande
bij eerstgeboorte. De hiermede begiftigde, gouverneur van
Noord-Brabant, kocht Heeswijk en Dinther, zijn oudste zoon huwde
eene Nederlandsche, de twee jongere bleven op Heeswijk, waar zij
eene groote verzameling kunstschatten bijeen brachten.
De familie staat op uitsterven
|
du Bois
de Ferrieres |
Maastrichtsche familie, bekend sinds het midden der 17e eeuw.=>
Verheven tot Baron de 1’Empire 26 Nov. 1813 en 1830 verheven met
titel van baron, overgaande bij recht van eerstgeboorte. De zoon van
den begiftigde nam den naam zijner schoonmoeder de Ferrieres erbij;
de kleinzoon werd 1867 Britsch onderdaan en met hem stierf in 1908
dit weinig Nederlandsch geslacht uit |
de
Haze Bomme |
Familie uit Veere, sinds midden der 17e eeuw bekend =>
en daarna in de
18e eeuw in de regeering van Middelburg; aanneming van den naam de
Haze van moeders zijde 1737. Verheven 1839; uitgestorven 1890 |
Bommel,
van |
Familie uit Westelijk Noord-Brabant. De stamreeks vangt aan met
Joannes, natuurlijk kind van Maria van Dal, =>
ged. Tilburg 10 Jan.
1668, + Tilburg 15 Juli 1721, dr. van Jan Marcusz. en Cornelia en
die 25 April 1696 aldaar trouwt met Michiel Jansz. van Bommel, geb.
Dongen 21 April 1669, + Tilburg 24 Jan. 1763, zn. van Jan Willem
Jansz. en Maria Peters. Deze Joannes bleek een zoon te zijn van den
majoor in Statendienst Philippe de Guerrie en werd door M. van
Bommel aangenomen. Kleine kooplieden in 18e eeuw te Leiden. Zonder
eenig recht daarop te kunnen doen gelden verheven 1815 en 1905 voor
den jongeren tak. Staan op uitsterven |
von Bönninghausen |
Afstammend van een natuurlijken zoon van den Keizerlijken
veldmaarschalk v. B., =>
die uit het oud-adellijk markisch geslacht
stamt en 1634 door Keizer Ferdinand II tot Rijksvrijheer was
verheven, Benoemd in de Overijsselsche ridderschap met acte van
bewijs 1816 en ten onrechte ingelijfd 1822, doch deze laatste tak
reeds in 1843 uitgestorven. Stamhouders bestaan. Ook niet-Nederl.
takken in Argentine en Duitschland |
Boogaert |
Familie uit Delfland,=>
reeds
voor einde der 16e eeuw in de stad en daar weldra in de regeering
gekomen. Verheven derszijde nog ruim 1905 en 1906. De oudste tak nam
van moederszijde den naam van Adrichem aan.De
familie is nog ruim vertegenwoordigd |
van der
Borch |
Geslacht van erfgezetenen te Detmold in het Lipperland =>
en daar
bekend sinds eind 14e eeuw. Reeds toen ging een jongere zoon naar
Polen, later naar Lijfland en Finland. De door Keizer Maximilian I
hun gegeven titel van Rijksgraaf werd in 1733 door Keizer Joseph II
bevestigd voor die Graven von Borch. Een lid van den oudsten tak
kwam in 1672 in Statendienst. Zijn oudste kleinzoon keerde echter
naar Duitschland terug en voor zijn nageslacht werd de titel van
Freiherr in 1347 door Koning Friedrich Wilhelm IV van Pruissen
erkend. Benoemd in de Geldersche ridderschap bij org. besl. van 1814
en in 1820 erkend met den competeerenden titel van baron. De oudste
tak h.t.1. nam in 1815 den naam van Rouwenoort van moederszijde aan,
doch sterft uit. Leden van dit geslacht zijn overigens in
aanzienlijke mate aanwezig |
de
Borchgrave d'Altena |
Geslacht afkomstig uit het
land van Altena =>
en sinds begin der 15e eeuw gevestigd in
‘s-Hertogenbosch, waar het tot in de l7e eeuw in de regeering bleef
en toen uitweek naar de sinds 1560 in de Zuidelijke Nederlanden
verworven goederen. Door den pretendent Rijksvicaris Max Joseph,
keurvorst van Beieren, in 1745 verheven tot Rijksgraaf. Benoemd in
de Limburgsche ridderschap met titel van graaf op alle 1816. Sinds
twee eeuwen geheel verfranscht en van Nederland vervreemd, kozen de
leden na de scheiding van België en Nederland de Belgische zijde.
|
Boreel |
De naam is afgeleid van den
beroepsnaam Borelli = beul. =>
Pietro Borelli woonde eind 14e eeuw te
Farera in Lombardije en zijn zoon verscheen 1402 in West-Vlaanderen
als tafelhouder. Zijne nakomelingen waren eerst in stedelijke
bedieningen in Zeeuwsch Vlaanderen, vervolgens kooplieden te
Middelburg en Amsterdam, waarbij zij hooge commissiën van staat
tevens waarnamen en later deel uitmaakten der regeering van
laatstgenoemde stad. Verheven tot Ridder 1619 door Koning James 1
van Engeland en 1645 tot Baronet door Koning Karel 1. In 1563 tot
Baron door den Protector 0.Cromwell. Bii. org. besl. van 1814
benoemd in de Hollandsche ridderschap met acte van bewijs; verheven
1821 en de vertegenwoordiger van den jongsten tak ten onrechte
ingelijfd 1868. Nog ta1 van afstammelingen van beide takken zijn
aanwezig. |
Borluut
|
Gentsch patriciërsgeslacht, =>
reeds begin 14e eeuw voorkomend. Benoemd
in de ridderschap van Oost-Vlaanderen 1816, erkend 1822 zonder recht
daarop te hebben; benoemd in de Limburgsche ridderschap 1842 en
verheven tot graaf op alle 1847, ofschoon de begiftigde en zijn
gezin te Gent bleven wonen. In 1962 uitgestorven |
von dem
Borne |
Brandenburgsche oude adel, =>
a1 in de 13e eeuw voorkomend en met
stamreeks vanuit de 15e eeuw. Sinds begin 18e eeuw voeren de
manspersonen veelal den voornaam Kreuzwendedich. In de tweede helft
der 19e eeuw kwam een lid op Java, werd 1877 ingelijfd, doch dit
diploma niet gelicht. Zijn zoon ingelijfd 1913. Een paar stamhouders
zijn aanwezig |
van
Borssele |
Oud Walcherensch geslacht, =>
reeds bekend in de eerste helft der 15e
eeuw en in de regeering van Middelburg. Het is niet uitgesloten, dat
het uit eenen jongeren zoon der oude van Borssele’s stamt. De oudste
tak kwam begin 18e eeuw in de regeering van Brugge, werd in 1816
benoemd in de West-Vlaamsche ridderschap met titel van baron
persoonlijk en met acte van bewijs en stierf 1827 uit. De jongere
tak kwam in de regeering van Middelburg en Vlissingen; een lid is
1614 in de Zeeuwsche ridderschap opgenomen. Bij org. besl. benoemd
in de Zeeuwsche rid-derschap 1814 met acte van bewijs. Uitgestorven
in 1917 |
Bosch
van Oudamelisweerd en van Drakestein |
Familie van kleine kooplieden uit de stad Utrecht, =>
bekend sinds
einde der 17e eeuw. De oudste tak (Oud-Amelisweerd), verheven 1893
zonder eenig recht daarop, staat op uitsterven. De jongere tak
(Drakestein), sonder eenig recht daarop verheven 1829, in de 19e
eeuw overtalrijk, thans verminderd, bloeit. Er bestaan ta1 van
niet-geadelde takken uit eerste huwelijk van een zoon van den
stamvader |
van den
Bosch |
Familie van kleine burgerij uit Rotterdam, =>
bekend sinds tweede helft
der 16e eeuw. De oud-gouv. gen. en minister J.v.d. B. in 1839
verheven met titel van graaf overgaande bij recht van eerstgeboorte.
De familie is nog vrij talrijk vertegenwoordigd. Uit een jongeren
broeder van den eersten graaf een niet-geadelde tak |
von
Bose |
Saksische oude adel, vanaf begin 14e eeuw bekend. =>
Een lid werd 1715
werd Keizer Karel VI tot Rijksgraaf verheven, doch zijn tak stierf
1337 in mannelijke Iijn uit. Een ander werd 1630 door Koning Wilhelm
1 van Pruissen tot Graaf bij eerstgeboorte verheven. In de eerste
helft der 19e eeuw ging een lid uit Saksen in Ned. dienst naar
N.O.I. en zijn zoon werd in 1993 ingelijfd. Een paar stamhouders
resten |
de
Bounam de Rijckholt |
De naam is luikerwaalsche verhaspeling van Bonhomme =>
en aldaar bekend
sinds eind 16e eeuw. Verheven tot Rijksridders door Keizer Leopold 1
1691. Erkend met behoud van den titel van baron op alle, die deze
glasblazers zich rond 1766 hadden aangeschaft met den koop van de
baronie Rijckholt, 1322. Uitgestorven in mannelijke lijn 1923. In
den Belgischen adel is eene familie de Bonhomme, voerende hetzelfde
wapen |
Bourcourd
|
Familie uit Apples bij Morges in Waadtland, =>
waarvan een lid als
soldaat in Den Haag kwam einde der 17e eeuw. Zijn achterkleinzoon
werd Rijnvaartcommissaris en staatsraad en 1837 verheven. Hij bleef
in Duitschland gevestigd en zijne kinderen eveneens. In 1895
uitgestorven |
Bouwens
|
De stamreeks vangt aan in het eind der 16e eeuw te Maastricht.=>
IJzer- en geschuthandelaars in Amsterdam en sinds 1747 Heeren van
Horssen. Verheven 1831 zonder eenig recht daarop te hebben.
Üitgestorven 1900. Een jongere broeder van den eersten Heer van
Horssen uit deze familie stichtte eenen nog bestaanden tak in
Engeland |
Bowier |
Militair geslacht uit Cheshire
in N.W. Engeland =>
en in 1590 h.t.1. gekomen. Eenige leden zaten in de
regeering van Doesburg en ‘s-Hertogenbosch. Bij org. besl. van 1814
ten onrechte benoemd in de Noord-Brabantsche ridderschap, met acte
van bewijs, doch de begiftigde zonder kinderen overleden.
In 1821 verheven, zonder recht daarop te hebben. Ofschoon in de 19e
eeuw zeer uitgebreid (de oudste zoon van den geadelde van 1821 had
25 kinderen) is de familie hard aan het uitsterven en de
overgebleven stamhouders behooren tot de arbeidersklasse |
van
Braam |
Te Gent in Vlaanderen vanaf
het midden der 16e eeuw vermeld =>
en 1586 h.t.1. gekomen. De
vice-admiraal v. B. werd 1816 zonder eenig recht daarop te kunnen
doen gelden verheven. Zijn nageslacht heeft zich doorgaans in N.O.I.
opgehouden en is daar in 1939 uitgestorven. Uit een jongeren zoon
spruiten niet-geadelde takken v. Br. Houckgeest en v. Br.
|
van
Brakell |
Nederbetuwsch oud-adellijk
geslacht, =>
waarvan de stamreeks opklimt tot de eerste helft der l5e
eeuw.
Bij org. besl. van 1814 benoemd in de Geldersche ridderschap en 1822
erkend met den competeerenden titei van baron op alle. De oudste tak
tot den Brakell stierf in 1994 uit. Twee naamdragers van den tak van
Wadenoyen overleven |
van den
Brandeler |
Familie reeds in het midden der 14e eeuw bekend onder den naam van
den Emelenberg,=>
na 1400 Huybrechts v. d. E., naar een goed ten N.
van Breda. In de 16e eeuw in de regeering aldaar en na hunne vlucht
naar Dordrecht in 1625, ook in die stad bekende regenten. Verheven
1896, 189’7, 1898. Thans nog een zeer uitgebreid geslacht |
Brantsen |
Afkomstig van Brant Henricks,
die begin 16e eeuw te Ede woonde,=>
wiens zoon er schout was, doch
naar Arnhem trok en daar in de regeering kwam, evenals zijn
nageslacht. Verheven 1824, doch 1826 uitgestorven. Verheven 1828 met
titel van baron overgaande bij recht van eerstgeboorte. De famiiie
staat op uitsterven.
|
de Brauw |
Zuid-Brabantsch magistraatsgeslacht ten platten lande=>
in de tweede
helft der 15e eeuw bekend; uitgeweken naar Zeeland 1581 en aldaar
twee eeuwen lang als baljuw, dijkgraaf en rentmeester werkzaam. De
naam beteekent in Zuid-Nederland: de pronker. Verheven 1839; uit een
jongeren broeder van den verhevene stamt de tak ten Noever de Br.
Nog zeer ruim vertegenwoordigd |
van
Breugel |
Stammend uit Breugel, N.Br. =>
en
daar bekend sinds eind 15e eeuw, in ‘s-Hertogenbosch 1579, in de
regeering aldaar sinds 1629. Verheven 1815, 1822. Titel van baron
overgaande bij eerstgeboorte voor het hoofd der familie 1826. Deze
tak staat op uitsterven.
De tak de Rovere v. Br. stierf in 1874 uit en de tak du Peyrou v.
Br. in mannelijke Iijn 1936. De tak Clifford Kocq van Breugel is nog
sterk vertegenwoordigd in N.O.I. en h.t.1. Een lid van dezen tak
werd 1875 door Koning Wilhelm 1 van Pruissen ingelijfd, doch deze
tak stierf 1937 uit |
van
Brienen |
Oud-Veluwsch geslacht van
kleinen adel.=>
Een tak in Wageningen zat daar a1 in de 16e eeuw in de
regeering en verdeelde zich rond 1666 in twee stammen, waarvan de
oudste in de regeering van Wageningen en Rhenen bleef, zich voor
1800 van Ramerus erbij noemde en in 1889 uitstierf. Deze werd in
1817 zonder voldoende bewijzen erkend. De jongste stam bekleedde
hooge posten in de Spaansche, later Oostenrijksche Nederlanden,
noemde zich naar het door erfenis verkregen goed Guesselt bij Amby,
werd in volslagen tegenspraak met bovenstaande in dat zelfde jaar
1817 benoemd in de Limburgsche ridderschap met acte van bewijs en
stierf h.t.1. 1858 en in Oostenrijk 1878 uit.
Een tweede geslacht van dezen naam stamt bewijsbaar uit Amersfoort,
waar het begin 17e eeuw gevestigd was, doch vermoedelük hooger uit
een der kleine Veluwsche jonkers, die zich rond 1600 in de Lijmers
vestigde en in tweede huwelijk mistrouwde. De Amersfoorter was
apotheker, diens zoon stadsarmendokter voor de Roomschen te Leiden,
de kleinzoon stichter van een befaamd handelshuis te Amsterdam. Een
lid, maire van die stad werd door Napoleon 1 tot Baron de 1’ Empire
verheven in 1812 en in 1814 benoemd in de Hollandsche ridderschap,
N.-B., zonder acte van bewijs. Zijn zoon werd 1825 verheven tot
baron, overgaande bij recht van eerstgeboorte. In 1835 volgde
erkenning met titel van Baron op alle. Hiervoor was geene schaduw
van recht aanwezig. Men liet zich aan hoogerhand in deze bedriegen
door de aanzienlüke huwelijken in de familie gesloten en door kranke
bedenksels over vreemde adellijke afkomst. De familie stierf in
mannelljke lijn uit in 1863 en wordt slechts vertegenwoordigd door
eene 65 j. gehuwde vrouw |
van
Broeckhuysen |
Adellijk Veluwsch geslacht =>
vanaf de 15e eeuw in de regeering van
Harderwijk bekend en sinds midden 16e in de ridderschap der
graafschap Zutphen. Bij org. besl. van 1814 benoemd in de Geldersche
ridderschap en 1822 erkend met titel van baron op alle. De laatste
mannelijke afstammeling was wederom burgemeester van Harderwijk.
Uitgestorven 1887 |
van
Bronkhorst |
Familie van kleine ambtenaren, uit Rhenen afkomstig =>
en 1674 naar
Holland gekomen. Zonder recht daarop te hebben 1849 verheven,
waarbij toespelingen op verwantschap met de oude Geldersche
baanderheeren, geheel op inbeelding berustend, niet zonder invloed
waren. Uitgestorven in 1923 |
van der
Brugghen |
Weselsch regeeringsgeslacht, =>
vanaf tweede helft der 16e eeuw bekend;
in de 18e eeuw in Staten- en 0.I.C.- dienst. Zonder eenig recht
daarop verheven 1815. Uitgestorven 1899. Een oudere, niet-geadelde
tak bloeit |
von
Bülow |
Mecklenburgsch oud-adellijk,
zeer uitgebreid geslacht. =>
Stamvader van den Nederl. tak reeds begin
13e
eeuw vermeld. Einde 18e eeuw in Nederland gekomen, 1841 ingelijfd.
Het geslacht staat h.t.l. op uitsterven |
van der
Burch |
Delfland. Afstammend van Adam Claes Toudenzn., =>
vermeld einde 14e
eeuw en anderhalf eeuw lang levend onder patronymen. Sinds midden
16e als van der B. regeeringsgeslacht van Delft, Verheven 1816.
Uitgestorven 1873 |
van Burmania |
Friesche heerschappen, to
Birdingaterp genaamd =>
en voorkomend sinds begin 15e eeuw en einde
dier eeuw, na huwelijk met eene Burmania, aldus genaamd. Benoemd in
de Frlesche ridderschap bij org. besl. 1814.
Uitgestorven 1834 |
de
Bye |
Familie uit Lier, rond 1600
uitgeweken =>
naar het Noorden en belast met kleinere posten in
‘s-Gravenhage. Benoemd tot Chevalier de 1’ Empire door Napoleon 1 25
Nov. 1813, verheven zonder eenig recht daarop te hebben, 1830, titel
bij eerstgeboorte overgaand van ridder, voor den oudsten zoon van
den verhevene, 1842, die zlch naar züne moeder van der Does vooraf
noemde. Hiervan zijn nog tal van afstammelingen en stamhouders
aanwezlg. Van den tweeden zoon kwam een tak, die snel achteruitging,
tot de arbeidersklasse is afgedaald en nog eenen stamhouder telt.
|
van Bylandt |
De stamvader is de Geldersche ministeriaal Dirc Doys, =>
vermeld midden
13e eeuw. Zijn kleinzoon noemt zich reeds gezegd van Bylandt, naar
hun landgoed bij Pannerden in Cleefsland. Rijksvrijheer door Keizer
Rudolf II 1590, Rijksgraaf door Keizer Leopold 1 1678 voor den
jongsten tak. Bevestiging van dien titel voor twee broeders uit den
oudsten tak door Keizer Franz Joseph 1865. Benoemd in de
Noord-Brabantsche en Geldersche ridderschappen bij org. besl. van
1814, in de Hollandsche 1815, allen met titel van graaf op alle.
Erkend als zulks 1819 en 1845. Ingelijfd als zulks 1866 en erkend
1889 voor den oudsten tak. De familie was tot in de 20e eeuw zeer
uitgebreid. De oudste tak h.t.1. staat op uitsterven. Eene jongere
zijlinie in Pommeren bestaat nog met twee stamhouders. De jongste
tak telt nog eénen stamhouder. De alleroudste tak in Duitschland en
Oostenrijk is verm. reeds uitgestorven |
Caan |
Geslacht van kleine kooplieden, afkomstig uit Delftshaven =>
en te
Rotterdam gevestigd; in de 18e eeuw aldaar in de regeering. Zonder
recht daarop te hebben verheven 1815 en 1821. Uitgestorven 1939 |
Calkoen |
Afkomstig uit Gorssel en rond 1606 in Amsterdam gekomen, =>
waar zij in
de regeering kwamen. Verheven 1816 met verleening van den titel van
baron bij eerst-geboorte. Ten onrechte meende de familie van ouden
adel te zijn; erkenning werd bij nadere bewijzen daarvoor, beloofd.
Een aantal stamhouders overleeft, evenals tal van niet-geadelde
takken, Calkoen en van Beeck Calkoen genaamd |
van Camminga |
Friesche heerschappen genaamd Eminga uit Stiens =>
en bekend sinds
begin der 15e eeuw. De schoondochter van den stamvader was eene
Cammingha en haar zoon nam dien naam aan. Bij org. besl. van 1814
benoemd onder de edelen van Friesland. Er is nog één stamhouder over |
van Raab van Canstein |
Westfaalsch oud-adellijk geslacht, =>
uit het hetzelfde geslacht, als
de reeds begin 12e eeuw vermelde von Pappenheim’s. De stamreeks van
den Nederl. tak begint in den aanvang der 15e eeuw. Een lid verkreeg
1702 erkenning van Koning Friedrich 1 van Pruissen. Ingelijfd 1891
en 1895. Twee stamhouders in leven |
van Capellen |
Oost-Friesch oud-adellijk geslacht, =>
uit de 16e eeuw bekend.
Ingelijfd 1815; uitgestorven 1899 |
van der Capellen |
Cleefsch oud-adellijk geslacht, =>
bekend sinds eind der 13e eeuw. Bij
org. besl. van 1814 benoemd in de Geldersche en Utrechtache
ridderschappen en in 1822 verleend titel van baron op alle. De in de
19e eeuw nog zeer talrijke familie, zoowel h.t.1. als in Hessen, is
uitgestorven op den tak, vroeger op de Marsch, na |
de Casembroot |
Begin 15s eeuw stammend uit
Damme, Vlaanderen. =>
Op het eind dier eeuw in de regeering van Brugge,
uitgeweken naar Holland eind Xe eeuw, later in regeering van
Utrecht. Op attest van de Brugsche magistraat uit 17e eeuw ingelijfd
1815, erkend 1835.
Beide takken zijn nog in geringen getale vertegenwoordigd |
Changuion |
Familie uit Vitry in Frankrijk en als refugiés ultgeweken =>
naar Halle
a. S., vervolgens oprichters van eenen vermaarden boekhandel te
Amsterdam en te Londen. Een lid werd 1813 alg. secr. v. h.
voorloopig bestuur en voor zijne verdiensten verheven 1815. Al te
zeer betrokken in de politieke kuiperijen van den kroonprins tegen
Koning Willem 1, maakte hij zich bovendien schuldig aan
wisselruiterij, waarvoor hij bij verstek veroordeeld en 1825
geschrapt werd uit den adel, alsook zijne na 1822 geboren
afstammelingen-naamdragers. Deze leven nog in Zuid-Afrika |
de Charon |
Kleine adel uit Languedoc, =>
bekend sinds midden der 16e eeuw. Een lid kwam met het Fransch
gezantschap ter vredeshandeling in 17l3 te Utrecht en bleef h.t.1.
Zijne kleinzoons werden 1822 ingelijfd. De tak van den oudste stierf
h.t.1. in 1992 uit, die van den jongste vestlgde zich in N.O.I. en
bij name in de Groote Oost en stierf in mannelijke lijn uit in 1928.
|
Chassé |
Afstammend van een na de herroeping van Edict van Nantes uit
Frankrijk gevlucht predikant, =>
1636 in Maurlk werd beroepen. De
luit.-gouv.-gen. het die P. Th. Ch., broeder van den vermaarden
krijgsman D. H., die in 1810 door Lodewijk Napoleon 1 tot Baron de
l’Empire was verheven, werd 1839 verheven tot baron, overgaande bij
recht van eerstgeboorte. Uitgestorven 1861 |
du
Chastel |
Oud-adellijk Henegouwsch
geslacht, =>
vermeld vanaf midden der 13e eeuw. Verheven tot Burggraaf
van Haubourdin en Emmerin 1665 door Koning Philips III van Spanje.
Rijksgraaf door Keizer Leopold 1.
Benoemd in de Henegouwsche ridderschap 1816. Erkend met titel van
graaf op alle 1827 voor een tak, sinds schier eene eeuw in Nederland
gevestigd, doch deze is in de 19e eeuw weer geheel Belgisch
geworden, waar de bevestiging van hunnen titel in 1857 door Koning
Leopold 1 en 1876 door Koning Leopold II plaats vond |
van Citters |
Oorspronkelijk van Seters genaamd =>
en in het midden der 15e eeuw
gevestigd te Breda. Sinds 1589 in Middelburg en daar gedurende 17e
en 18e eeuw in de regeering. Verheven 1828 en 1872. h.t.1. is de
famille niet talrijk meer; een tak leeft in Engeland en twee
uitgebreide in N.-Amerika |
Clifford |
Familie uit Lincolnshire, =>
waarvan de samenhang met het oude geslacht
van dien naam onbewezen is. Bekend sinds einde der 16e eeuw en sinds
1640 kooplieden te Amsterdam, waar zij in de 18e eeuw in de
regeering kwamen. Verheven 1815, verleening van baron bij
eerstgeboorte 1874 voor den oudsten tak, die op uitsterven staat.
Verheven 1815 voor den tak, die in 1939 uitstierf, doch waartoe ook
behoort de uitgebreide familie Oetgens van Waveren Paneras Clifford |
Coenen |
Een ook blijkens het wapen Brabantsch geslacht, =>
dat ten Hove kwam
met een dienaar van Prins Willem 1, uit Zevenbergen, die 1585
huwde. Zijne nazaten bleven in landsbetrekkingen. Erkend 1841, 1844
en 1845, alhoewel zulks onverklaarbaar is, daar, er nimmer bewijzen
van hunnen ouden adel aan het licht zijn gekomen. De oudste tak van
‘s-Gravesloot telt, evenals die van den Oosterhoff, nog stamhouders |
van Coeverden |
Stammende uit de Rijks-onmiddelbare Heeren van Borculo, =>
reeds midden
12e eeuw bekend en de eenig overgeblevene Nederlandsche
dynastenfamilie, die o.a: het muntrecht bezat. De stamreeks begint
met Hendrik II van Borculo, vermeld 1232, als hij de erfdochter van
Roelof II Burggraaf van Coeverden huwt. Hun kleinzoon neemt den naam
van Coeverden aan. Zeer uitgebreid geslacht, bij org. besl. van 1814
benoemd in de Overijsselsche ridderschap, doch waarvan alleen in
zeer talrijke mate, het nageslacht van een 19e eeuwsch lid van den
tak tot Wegdam over is, die zelf tot den boerenstand overging |
van Collen |
Akensch geslacht =>
uit eind 15e
eeuw bekend als von Cöln. Verheven in den Rijks adelstand door
Keizer Ferdinand II 1630 voor een
uitgestorven tak. Adelsbevestiging door Keizer Leopold 1 1659,
Koning Kare1 II van Spanje 1683 en 1686, verheven tot Rijksridder
1716 en 1734 door Keizer Karel VI, alles voor uitgestorven takken.
Magistraatsgeslacht in Aken tot en in Amsterdam sinds einde der 17e
eeuw. Ingelijfd 1815.
Uitgestorven 1853 |
Collot d'Escury |
Kleine adel uit Picardië, =>
sinds midden der 16e eeuw bekend.
Adelserkenning door Koning Lodewijk XIV 1653 en 1675. Uitgeweken
1635, ingelijfd 1816 met verleening van titel van baron op alle,
eene onbegrijpelijke overwaardeering, daar die titel nimmer in
Frankrijk was gevoerd en dit de waarde van dezen titel, den oudsten
inheemschen adel toekomend, verminderde. De middelste tak dezer in
de 19e eeuw zeer talrijke familie bloeit nog met stamhouders,
gedeeltelijk wederom in Frankrijk metterwoon verblijvende |
de Constant Rebecque |
Familie van kooplieden te Genève en Lausanne, =>
alleen Constant
genaamd en zeggend uit Artesië in Noord Frankrijk herkomstig te
zijn. In Geneve sinds tweede helft der 16e eeuw. Een lid, predikant
en rond 1700 theologisch hoogleeraar te Lausanne had een zoon, die
zich C. de Rebecque ging noemen naar een bekend Noordfransch
hervormd geslacht. Hij kocht heerlijkheden in Waadtland en werd aan
het eind zijns levens generaal in Statendienst. De tak van zijn
oudsten zoon, zich erbij noemende: de Villars werd ingelijfd 1824,
die van den jongsten zoon in 1846 beiden met titel van baron op
alle, hetgeen wederom eene onberedeneerde overwaardeering beteekende
en tevens eene inconsequentie, daar Zwitserland geene reciprociteit
erkent. De oudste tak is h.t.1. sinds 1894 in mannelijke lljn
uitgestorven, doch bestaat nog in Zwitserland en België, de jongste
tak heeft nog éénen stamhouder |
Cornets de Groot |
Delftsch regeeringsgeslacht, =>
aldaar bekend sedert eind 15e eeuw en dat meende uit een fransch
geslacht Cornets te stammen, hetgeen onbewezen is. Zij voerden
patronymen. Aanneming van den naam de Groot begin 16e eeuw naar
moedersfamilie, hetgeen eer zou duiden op een gebrek aan achternaam
van vaders-zijde. Later in hooge staatsbetrekkingen. Verheven 1843
met belofte van inlijving bij nader bewijs van afstamming uit een
adellijk geslacht Cornets. De familie staat op uitsterven. Een niet
geadelde tak leeft in N.O.I. |
de Court |
Familie van kooplieden uit Saintonge, =>
eind 17e eeuw uitgeweken naar
Dordrecht en daar eind 18e eeuw in de regeering. Ingelijfd 1817,
hoewel zij niet tot den adel werden gerekend te behooren.
Uitgestorven 1996 |
de la Court |
Familie uit Tongeren, =>
aldaar
in de tweede helft der 17e eeuw bekend, te Hasselt in de regeering
en in het midden der 18e eeuw in Noord Brabant gekomen.
De landdrost van Brabant werd 1823 verheven zonder eenig recht
daarop te kunnen doen gelden. Uitgestorven in niannelijke lijn 1932 |
de Crassier |
Oorspronkelijk le Crachier genaamd, =>
d.w.z. hij, die met een van een
spijker voorzienen stok de bruikbare kolen uit de sintels harkt en
sinds midden 16e eeuw in Luikerland bekend. Baron des H. R. Rijks
1703 door Keizer Leopold 1. Benoemd in de ridderschap van Limburg
1817. Ingelijfd met titel van baron op alle 1819 en 1822. De familie
staat op uitsterven |
Creutz |
Finsche familie, =>
bekend vanaf eind 15e eeuw en die slechts
patronymen voerde tot het eind der 16e eeuw. Een hunner verkreeg
1569 vernieuwing van adeldom van Koning Johan III van Zweden. Zijn
kleinzoon werd 1625 bij de stichting van het Zweedsche ridderhuis
ingeschreven als Creutz. Diens zoon werd 1654 door Koningin
Christina verheven tot Baron en diens zoon 1719 tot Graaf door
Koningin Ulrica Eleonora. Met dien titel in den Russischen adel
ingelijfd 1818 door Czar Alexander 1. Ingelijfd met titel van baron
op alle 1867. Een stamhouder is aanwezig. In Zweden bestaan
grafelijke en baronale takken |
Custis |
Engelsche familie uit
Lancester, =>
bekend sinds begin 17e eeuw. Omstreeks 1656 in Rotterdam
gekomen,
vervolgens naar Brugge en daar in de regeering. Verheven in den adel
der Oostenrijksche Nederlanden door Keizer Karel VI 1727. Ingelijfd
1862. Uitgestorven 1882. Een oudere tak Curtis de Calvoorde bestaat
in België |
von Daehne |
Afstammend van een timmerman te Riga, =>
begin 18e eeuw, wiens zoon
lakei werd van den Hertog van Brunswijk-Wolfenbüttel en daar moest
trouwen met de bijzit des Hertogs, eene waschvrouw. De Hertog
bezorgde den zoon uit dat huwelijk, dien hij als den zijne
beschouwde, betrekkingen h.t.1. en stelde hem daarna tot zijnen
gemachtigde in Den Haag aan. Hij werd door den Rijksvicaris in 1792
in den Rijksadel verheven en zijne beide zoons werden 1822
ingelijfd. Hunne nakomelingschap stierf h.t.1. in 1936 uit, doch een
zoon van den oudsten ingelijfde ging naar Brunswijk terug en deze
tak leeft voort |
Dedel |
Reeds midden 14e eeuw in de regeering van Utrecht, =>
dan van Leiden,
Delft, ‘s-Gravenhage en ten slotte eind 17e eeuw van Amsterdam.
Verheven 1815. Titel van baron overgaande bij eerstgeboorte 1844 en
1849 voor uitgestorven takken. Een paar stamhouders overleven |
van Dedem |
Bentheimsch oud-adellijk geslacht uit het huis Wesenhorst, =>
in het
midden der 12e eeuw vermeld en waarvan een jongere tak Thideham en
later Dedehem heet en einde 13e eeuw optreedt. Sinds einde 16e eeuw
h.t.1. gevestigd en in de regeering van Zwolle en Harderwijk. Comte
de l’Empire 1811 door Napoleon 1. Bij org. besl. van 1814 benoemd in
de Geldersche en Overijsselsche- ridderschappen. Wijders l814 en
1816 erkend met competeerenden titel van baron op alle 1822, 1870,
1873, 1874. De takken op den Gelder en Vosbergen zijn uitgestorven,
de tak Driesberg staat op uitsterven, slechts de tak tot den Berg is
in grooten getale vertegenwoordigd |
van Delen |
Kleine Veluwsche adel uit
Delen =>
onder Ede en daar begin 14e eeuw vermeld. Bij org. besl. van
1814 in de Geldersche rldderschap benoemd. De tak van Druten is in
1940 uitgestorven, de tak van den Lakenburg, die
1881 erkend werd, als baron op alle, in mannelijke lijn in 1895 |
von Derfelden |
De naam is oorspronkelijk von Dorfeld =>
naar het stamslot van dien
naam in Waldeck, alwaar de familie vanaf het begin der 16e eeuw
vermeld wordt, doch weldra naar Oostland trok en daar begin 17e eeuw
Zweedsch Baron werd. Een lid kwam eind 18e eeuw in Statendienst.
Zijn zoon werd 1815 in de Utrechtsche ridderschap benoemd, met acte
van bewijs; hem werd 1823 de titel van baron, overgaande bij recht
van eerstgeboorte verleend, doch hij stierf kinderloos 1857. |
Deutz |
Afkomstig van de voorstad van Keulen =>
op den rechter Rijnoever, waar
de famille in het midden der 16e eeuw vermeld wordt. Sinds rond 1600
kooplieden in Amsterdam en sinds einde 17e eeuw aldaar in de
regeering. Bij org. besl. van 1814 benoemd in de Hollandsche
ridderschap met acte van bewijs. Uitgestorven 1913 |
Dibbets |
Familie van landbouwers, te Voorst, =>
daar vermeld sinds midden 17e
eeuw en patronymen voerend. De naam is ontleend aan eene hofstede
Debets en heeft niets uitstaande met het vermaarde Rheinlandsche
predikantengeslacht van dien naam. De luit.-gen. Dibbets werd om
zijne krijgsverdiensten in 1835 verheven met titel van baron
overgaande bij eerstge-boorte. Sinds geruimen tijd is de familie
vrijwel uitsluitend in Ned. 0.1. gevestigd en daar vrij talrijk
vertegenwoordigd, terwijl tal van niet-geadelde takken zeer ruim
verspreid zijn |
van Gronsfeld Diepenbroeck |
Westfaalsch oudadellijk geslacht, =>
afkomstig van het gelijknamig slot
tusschen Aalten en Bocholt en daar sinds begin 14e eeuw vermeld. De
naam von Gronsfeld door huwelijk van 1468 in 1719 daarbij gevoegd.
Verheven tot Rijksvrijheer door Keizer Ferdinand III 1652, tot
Rijksgraaf door Keizer Karel VI 1719. Bij org. besl. van 1814
benoemd in de Noord-Brabantsche ridderschap met titel van graaf op
alle. Het geslacht kwam in de eerste helft der 18e eeuw met 3
broeders hier te lande, doch stierf h.t.1. in 1827 uit; de tak van
een dier broeders, naar Duitschland teruggekeerd, stierf daar in
1918 uit, doch de van Diepenbroeck’s bestaan er verm. nog wel |
Diert |
Oud Haarlemsch regeeringsgeslacht, =>
daar voor de 15e eeuw al bekend,
later in de regeering te Gouda. De oudste tak van Melissant,
verheven 1815, uitgestorven 1902; de jongste tak van Kerkwerve,
benoemd in de Zuid-Brabantsche ridderschap 1817, verkreeg titel van
baron, overgaande bij eerstgeboorte 1823, doch stierf 1811 uit. De
naam is een voornaam |
Dittlinger |
Ketelsmeden uit Dittiingen bij Thun. =>
Sinds midden 15e eeuw in den
grooten raad van Bern en sinds 1783 bevoegd tot voeren van het
praedicaat: Von. Eind 18e eeuw h.t.1. gekomen in het regiment von
Stürler. Verheven 1900. Het geslacht staat op uitsterven |
van der Does |
Afstammend van eenen Haagschen schout =>
uit het midden der 18e eeuw,
wiens samenhang met het adellijk geslacht, met stamhuis bij
Leiderdorp, in het begin der 14e eeuw vermeld en, uitgestorven in
mannelijke lijn 1810, niet bewezen is. In de regeering van Gorinchem
en Gouda. Verheven 1815, 1817 en 1827 met belofte van erkenning bij
nadere bewijzen. Uit den in 1815 verhevene stamt de thans nog in
vrij ruime mate vertegenwoordigende famille. De andere zijn
uitgestorven. Er bestaat nog een niet-geadelde tak |
Dommer |
Oorspronkelljk Pletser genaamd, =>
hetgeen beduidt: koopman in tweede
soort laken en gevestigd in Amsterdam, alwaar voorkomend in het
midden der 15e eeuw en daar in de regeering. Later Brouwer genaamd
en sinds einde 16e eeuw door overname van moedersnaam: Dommer, een
even oud Amsterdamsch regentengeslacht. Verheven in den adel der
Oostenrijksche Nederlanden door Keizerin Maria Theresia 1743.
Ingelijfd 1818. Uitgestorven in mannelijke lijn 1928. Een tak in
België stierf ook uit |
van Dongen |
Dit geslacht komt voort uit de van Dalem’s, =>
eenen jongeren tak der
van Arckel’s. De thans bewljsbare stamreeks na de vernietiging van
alle familiebescheiden door blikseminslag op Dinkellust, Denekamp,
op 15 Aug. 1880, begint met eenen uit Holland afkomstigen, in 1572
benoemden dijkgraaf van Salland. Na geleverd bewijs van
riddermatigheid, in de Drenthsche ridderschap 1664. Bij org. besl.
van 1814 benoemd in de Drenthsche riddersehap. Uitgestorven 1830 |
van Doorn (I) |
Wielmakers uit Doorn in Utrecht, =>
in het begin der 17e eeuw te
Gorlnchem gevestigd en daarna gedurende eenige geslachten schouten
van Asperen. Verheven zonder recht 1880. Er zijn nog stamhouders |
van
Doorn (II) |
Afstammend van eenen Vlissingschen houtzaag-molenaar, =>
die rond 1700
naar de West trok, waar zijn nakroost eene eeuw lang bleef. Verheven
tot Chevalier de 1’ Empire door Napoleon 1, 1813. Diens zoon,
gunsteling der beide eerste Nederlandsche Koningen, werd zonder
eenig recht daarop te hebben, verheven 1829 met titel van baron,
overgaande bij eerstgeboorte. Zjn tak stierf 1934 in mannelijke lijn
uit. Zijn broeder werd 1829 verheven en deze tak telt nog eenige
stamhouders |
van
Dopff |
Stammend uit een Paltzsche officier van onbekende herkomst =>
uit einde
17e eeuw, die het tot luit. veldmaarschalk v. h. Duitsche Rijk en
generaal in Statendienst bracht en in 1685 door Keizer Leopold 1 in
den Rijksadel verheven werd. Bij. org. besl. van 1814 benoemd in de
Noord-Brabantsche, van 1816 in de Limburgsche ridderschappen, met
acten van bewijs. Geheel ten onrechte erkend met titel van baron op
alle 1822 en 1828. Uitgestorven 1922 |
van Dorth |
Stammend uit het geslacht van Heeckeren =>
en zich noemend naar hunne
bezitting het huis te Dorth, Gorssel, reeds begin 14e eeuw. Bij org.
besl. van 1814 benoemd in de Geldersche ridderschap. Erkend 1822 met
den competeerenden titel van baron. Nog twee stamhouders overleven.
Een tak in Baden is in de 20e eeuw uitgestorven |
Druyvesteyn |
De naam is afgeleid van de brouwerij de Druyf, =>
eigendom van den
stamvader in het midden der 16e eeuw en sindsdien in de regeering
van Haarlem. In mannelijke lijn uitgestorven 1942. Een niet-geadelde
tak bestaat |
Dumonceau |
Afkomstig uit Wallonië =>
en sinds begin 17e eeuw te Ukkel bij Brussel
gevestigd. De naam beteekent: van der Hoop. Door dien aaneen te
schrijven en de klemtoon te leggen op de eerste lettergreep werd
meegewerkt, om oorsprong en beteekenis te verdoezelen. In deze
familie was het dorpskosterschap te Ukkel erfelijk, doch daar dit
geen genoegzaam bestaan bood, legde zij zich op uienteelt toe. De
generaal Dumonceau, eerst meester steenhouwer te Brussel, werd 1810
door Lodewijk Napoleon verheven tot Graaf van Bergerduin en 1811
door Napoleon 1 tot Comte de 1’ Empire et de Bergendal. Verheven
1820 met titel van graaf, overgaande bij eerstgeboorte. Verleening
van den titel van graaf op alle 1874. Graaf bij eerstgeboorte door
Koning Leopold 1 1845, op alle door Koning Leopold II 1871 en 1875.
De Nederlandsche tak staat op uitsterven. In België bloeien er
verscheidene, ook niet-geadelde |
van
der Dussen |
Afstammend van eenen Delftschen magistraat Jan van der Smaling Jacob
Bruinsz., =>
uit einde 15e eeuw, wiens kinderen hunnen moedersnaam
aannamen. Regeeringsgeslacht in Delft, Dordrecht, Gouda en Schiedam.
Bij org. besl. van 1814 benoemd in de Noord- Brabantsche ridderschap
met acte van bewijs. Verheven 1815 met belofte 1824 van erkenning
bij nadere bewijzen. Uitgestorven 1969 |
van der Duyn |
Oud riddermatig geslacht, =>
vermoedelijk uit jongeren tak der van
Brederode’s, doch reeds in het begin der 14e eeuw zich noemende naar
hun huis ter Duyn in Zevenhuizen (Z.-H.). Pas door overgang naar den
gereformeerden godsdienst in 1667 in de Hollandsche ridderschap
gekomen. Bij org. besl. van 1814 benoemd in de Hollandsche
ridderschap, graaf bij eerstgeboorte 1815. Baron op aile 1822, graaf
op alle voor één tak 1874. Uitgestorven in mannelijke Iijn 1947 |
van Echten |
Zuid-Drentsch oud-adellijk geslacht met stamreeks, =>
reeds in het
midden der 13e eeuw aanvangend. Bij org. besl. van 1814 benoemd in
de Overijsselsche ridderschap. Woonde tot begin 19e eeuw op Echten,
doch stierf in mannelijke liin uit in 1818 |
van Eck |
Betuwsche kleine adel, =>
vermeld
vanaf eind 13e eeuw, doch met bewijsbaren stamvader uit midden 15e.
Een
lid kwam op den voorgrond eind 16e eeuw door zijn huwelijk met de
weduwe van Lubbert Torck van Nederhemert en in de regeering van
Arnhem en de ridderschap der Veluwe. Zijn nageslacht doorgaans in
het leger. Vanouds gevoerde titel van baron op alle gegeven 1840.
Eene fantastische inbeelding voerde de afkomst op tot de vroege
middeleeuwen in Keulen. In verband daarmede werd toevoeging van den
naam van Panthaleon in 1873 verkregen door den toen eenigen
stamhouder, wiens nageslacht thans zeer talrijk is |
Eckhardt |
Regeeringsgeslacht uit Auerbach in Beieren, =>
bekend sinds begin 16e
eeuw. Verheven in den Rijksadel door.Keizer Ferdinand II 1634.
Toevoeging van groot-moedersnaam van Harencarspel eind 18e eeuw.
Verheven 1825 met belofte van inlijving bij nadere bewijzen,
waarvoor geene nadere moeite is gedaan. Uitgestorven in 1936 |
Elias |
Oorspronkelijk de Cort genaamd =>
en sinds tweede helft der 14e eeuw gevestigd in het Zuidelijke deel
der Majorij van ‘s-Hertogenbosch. In het eind der 16e eeuw genaamd
van den Distelberg; naar Amsterdam getogen en daar in de kleine
bedieningen geraakt. Sinds dien werd het patronym Elias gevoerd. In
de Amsterdamsche magistraat in de 18e eeuw. Een tak nam den naam
Witsen van moederszijde erbij.
Verheven 1815, 1890, 1896, 1897, 1912, 1913, 1914, 1924 en 1929. Er
bestaan vele niet-geadelde takken. De familie is nog in zeer ruimen
getale vertegenwoordigd |
Elout |
Bekend sinds François Hélaut, =>
geboren in Gent midden 16e eeuw en
uitgeweken naar Haarlem, waar de naam alras tot Elout vervormd werd.
Kooplieden aldaar, eind 18e eeuw met ééne generatie in de regeering.
De staatsraad Elout werd 1854 verheven, zonder eenig recht daarop te
kunnen doen gelden. Zijn tak stierf in 1939 uit; die zijner broeders
bestaan |
Elsevier |
Leuvensche familie, =>
die den naam ontleende aan een uithangbord,
waarop het helsche vuur stond afgebeeld. Uitgeweken naar Leiden
1580, waar de familie als boekhandelaars en drukkers grooten naam
verwierf. De gezaghebber op Curaçao, die in 1811 den naam eener
voormoeder Rammelman erbij genomen had, werd zonder recht daarop in
1829 verheven. Hoewel nog mannelijke leden overleven, staat het
geslacht op uitsterven |
Engelen |
Bekend sinds het midden der 15e eeuw; =>
de naam is het patronym van
Engelbert; in de 16e eeuw in de regeering van Arnhem en vervolgens
in de hoogere gewestelijke ambten. Verheven 1816. De familie staat
op uitsterven |
van Erp |
Riddermatig geslacht uit het land van Cuyk =>
en sinds eerste helft der
15e eeuw in de Nijmeegsche ridderschap. Benoemd in de Limburgsche
ridderschap 1816. Verleening van den titel van Baron op alle 1822.
Twee leden kozen de Belgische zijde; de tak van een hunner stierf
uit, die van den andere bestaat nog d.t.l. In Nederland uitgestorven
1903 |
Everts (I) |
Arnhemsche familie, =>
sinds
midden 17e eeuw bekend en kooplieden aldaar, later te Rotterdam. De
generaal-majoor
Everts werd in 1821 verheven zonder recht daarop. Uitgestorven 1923 |
Everts (II) |
Familie uit Kempen in Rheinland =>
en daar eind 16e eeuw gevestigd; in
de 18e eeuw te Arnhem gekomen en in de kleinere bedieningen. De
generaal-majoor Everts, gouverneur der residentie, werd 1921 zonder
recht daarop verheven. De familie staat op uitsterven. Ta1 van
niet-geadelde takken bestaan nog |
van Eys |
Familie van Akensche lakenhandelaars, =>
sinds begin 17e eeuw bekend en
einde dier eeuw in Amsterdam gekomen. Zonder eenig recht daarop
verheven 1816. Eén stamhouder is nog aanwezig |
van Eysinga |
De familie heet Bolta, behoort
tot de Friesche heerschappen =>
en komt in begin 15e eeuw in
Friesland’s
N. O. hoek voor. In het derde geslacht nam een lid den naam Eysinga,
patronym van Eyse, van zijne vrouw aan. Steeds in plaatselijke en
gewestelijke betrekkingen. Bij org. besl. van 1814 benoemd onder de
edelen en 1825 in de Friesche ridderschap. Voldoende stamhouders
aanwezig |
Fabricius |
De naam is de verlatijnsching van het smidsberoep =>
van den stamvader,
in het midden der 16e eeuw te Haarlem vermeld. Vanaf einde dier eeuw
in de regeering aldaar. Verheven 1828 en 1842. Uitgestorven 1928 |
Fagel |
Familie uit West-Vlaanderen =>
en er sinds begin 16e eeuw bekend, over
Antwerpen als kooplieden naar Amsterdam in het eind dier eeuw en
sinds het derde geslacht in hooge staatsbetrekkingen, voornamelük
als griffier der Staten-Generaal. Een ongehuwd lid werd in 1703 door
Keizer Leopold 1 tot Rijksbaron verheven. Vijf broeders in 1815 tot
Baron overgaande bij recht van eerstgeboorte verheven. Vier stierven
ongehuwd. Uitgestorven 1940 |
Falck |
Oost-Friesche heerschappen, =>
sinds begin 15e eeuw vermeld als Valck
of Fulco op Mariënwehr. Bevestiging van adel door Keizer Karel V in
1521 en bekrachtigd door Keizerin Maria Theresia 1777. Meest in
krijgsdienst en aldus in de Nederlanden gekomen begin 19e eeuw.
Erkend 1816. Eenige stamhouders overleven, terwijl er nog een tak in
de Unie van Zuid-Afrika gevestigd, bestaat |
Feith |
Familie reeds eind 14e eeuw in Elburg gevestigd =>
en sinds midden der
16e in de regeering aldaar. Verheven 1901 en 1905. Nog zeer talrijk
vertegenwoordigd, terwijl ook een niet-geadelde tak bestaat |
van der Feltz |
Militaire famllie van onbekende herkomst, =>
voor het eerst in Drenthe
vermeld in eerste helft der 17e eeuw. Verheven 1867, ingelijfd 1632.
Ingelijfd met titel van Baron op alle 1893 en 1901 zonder voldoende
recht daarop. Zeer uitgebreid geslacht |
de Ficquelmont |
Lotharingsch geslacht, =>
volgens familiegegevens reeds in de 12e eeuw
vermeld. Overigens weinig bekend, doch verm. in 18e eeuw Bijksgraaf
geworden. Benoemd in de Luiksche ridderschap ais Graaf op alle 1816
en diens broeder N. B. erkend als Graaf bij eerst-geboorte 1822.
Sinds 1885 Belgische adel |
von Fisenne |
Luiksch geslacht van bisschoppelijke ambtenaren, =>
ook voorkomende
onder den naam de Govy sinds eind der 15e eeuw. Adelserkenning door
Koning Friedrich Wilhelm III van Pruissen 1827, ingelijfd 1866. Er
zijn nog stamhouders |
Flugi |
Grauwbunderlandsche adel, =>
sinds begln 14e eeuw bekend, ais de Fluog.
Een lid werd 1688 door Keizer Leopold 1 verheven tot Rijksbaron,
doch zijn tak is uitgestorven. Eind 1Se eeuw in Nederkmd gekomen in
het Graubunderregiment. Ingelijfd 1841. Er zijn nog stamhouders
h.t.1. en verschillende takken in Zwitserland |
van Foreest |
Oud-adellijk geslacht uit Zuid-Holland =>
in de 13e eeuw vermeld en
sinds het einde der 15e eeuw in de regeering van Alkmaar, later ook
van Hoorn. Benoemd in de Hollandsche ridderschap 1814, in de
Overijsselsche 1815, beide met acte van bewijs, doch de vader van
den in Overijssel benoemde, in 1828 geheel inconsequent erkend.
Stamhouders aanwezig |
Forstner |
Opper Oostenrijksche keizerlijke ambtenaren, =>
sinds midden 16e eeuw
bekend. Adelsbevestiging door Keizer Ferdinand II 1623. Erkend als
Freiherr door Koning Wilhelm 1 van Würtemberg 1827 en verleening van
dien titel in Pruissen door Koning Friedrich Wilhehn IV 1854 en
1855. Ingelijfd met titel van Baron bij eerstgeboorte 1828,
uitgebreid tot dien op alle 1850. Uitgestorven 1931. Er zijn nog
takken in de Ver. Staten van N. Amerika en in Duitschland |
von Franckenberg |
Silezisch oud-adellijk geslacht, =>
vanaf de 13e eeuw bekend. Freiherr
in Boheme door Keizer Ferdinand III 1655 en Graaf door Keizer
Leopold 1 1700 voor den tak Ludwigsdorf, thans uitgestorven.
Boheemsch Freiherr door Keizer Karel VI 1720 voor een lid van den
tak Proschlitz. Een uit dezen tak trad in 1729 in Statendienst.
Ingelijfd 1880. Uitgestorven 1943 |
van Fridagh |
Wesffaalsch oud-adellijk geslacht, =>
uit de l2e eeuw bekend,
oorspronkelijk de Sexta Feria en von Freytag genoemd en in het bezit
van muntrecht. De Baltische takken von Loringhofen, voeren hetzelfde
wapen, doch zijn niet aan te sluiten. Graaf des H. R. Rijks voor een
uitgestorven tak door Keizer Leopold 1 1692. Ingelijfd als Baron op
alle 1822 en 1826. Hoewel zeer talrijk in de 19e eeuw staat het
geslacht h.t.1. op uitsterven,. doch het bloeit nog in Duitschland |
Gansneb gen. Tengnagel |
Oude Overbetuwsche adel, =>
uit de 13e eeuw bekend. Reeds in de 16e
eeuw gevestigd in Overijssel. Bij org. besl. van 1814 benoemd in de
Overijsselsche ridderschap. Erkend als Baron op alle 1822.
Uitgestorven 1932 |
van Geen |
Oorspronkelijk van Gent genaamd =>
en van daar afkomstig uit begin 18e
eeuw. Sinds midden daarvan is de naam van Geen gebruikelijk. Een lid
kwam in dienst der Bataafsche Republiek 1795 en werd door Napoleon 1
tot Chevalier de 1’ Empire benoemd 1813. De luit-gen. van Geen werd
1831 verheven met titel van Baron bij eerstgeboorte. De familie
bloeit nog; ook in België bestaat een niet-geadelde tak |
de Geer |
Luiksche burgers, =>
vanaf eind 14e eeuw bekend, later groote
fabrikanten van en handelaren in metaal, geschut, enz. Uitgeweken
naar Dordrecht eind 16e eeuw, vervolgens naar Amsterdam en Zweden.
Daar door Koningin Christina 1641 geadeld en Baron aldaar 1766,
1773, 1797 en in de 19e eeuw Graaf. In de 18e eeuw kwam een lid weer
in Nederland terug. Bij org. besl. benoemd in de Utrechtsche
ridderschap 1814, ingelijfd 1815, titel van Baron bij eerstgeboorte
voor eén tak 1822 en nogmaals 1867. De familie is nog ruim
vertegenwoordigd in Nederland en Zweden |
de Geloes |
Oude Guliksche adel, =>
bekend sinds tweede helft der 14e eeuw; later
meest in Belgisch Limburg gevestigd en zich sinds midden 17e eeuw
eigenmachtig voorzien van den baronnentitel. H. R. Rijksgraaf door
den Rijksvicaris 1745. Verheven tot Baron de 1’ Empire door Napoleon
1 1812. Benoemd in de Luiksche ridderschap 1816, in de Limburgsche
1842 als Graaf op alle. De oudste tak op Eysden uitgestorven in
mannelijke lijn 1930, doch geheel verwaalscht. De tak op Elsloo
leeft nog in Frankrijk |
Gericke |
Magistraatsfamilie uit Gardelegen =>
in de Brandenburgsche Altmark uit
het begin der 17e eeuw, waarvan een lid in dienst kwam bij het
verdreven Oranje Nassauhuis in Dillenburg. Zijn zoon werd zonder
recht daarop te hebben, verheven 1833 en diens zoon, gezant, werd
1346 Baron bij eerstgeboorte en zelfs in 1874 bedacht met titel van
Baron op alle, waarvoor recht noch reden bestond. De familie is
geheel Belgisch geworden. Er zijn nog stamhouders |
van Gesseler |
Bekend in Deventer e.o. =>
sinds begin der 16e eeuw. In de 17e
ambtenaren in het Bentheimsche, in de 18e met ééne generatie in de
Groningsche regeering. Zonder recht daarop verheven 1817.
Uitgestorven 1908 |
von Geusau |
Thüringsche adel, =>
bekend uit het begin der 15e eeuw. Een lid kwam
midden 18e eeuw in Statendienst. Freiherr in Boheme 1818, in
Oostenrijk 1819; ingelijfd 1816; titel van Baron bij eerstgeboorte
voor eenen ongehuwde 1890. De familie is nog sterk vertegenwoordigd,
ook in Transvaal |
Gevaerts |
Roermondsche familie =>
uit eerste helft 16e eeuw en 1585 over
Antwerpen in Dordrecht gekomen en met de 18e aldaar in de regeering.
Verheven 1815. De familie bloeit nog |
Gevers |
Familie uit Kleefsland =>
en
tegen 17e eeuw als winkeliers in Rotterdam geyestigd, tegen I8e in
de regeering aldaar. Verheven 1815, 1827, 1887, 1842, 1888, 1965,
1966. Baron bij eerstgeboorte voor één lid 1857. De op hem volgende
broeder is de stamvader van eenen tak, die maatschappelijk geheel is
ten onder .gegaan; de
daarop volgende broeder van eenen tak, die in N. 0.1. .vrijwel in
hetzelfde geval verkeert. H.t.1. is de familie nog talrljk
vertegenwoordigd |
de Girard |
Familie uit den kleinen adel van Languedoc, =>
wier bewezen stamvader
in het midden der 16e eeuw leefde. In 1668 werd hun oude adel
erkend. Een lid kwam in het midden .der 18e eeuw in Statendienst,
huwde eene van Coehoorn en zijn nageslacht nam dezen naam erbij.
Ingelijfd 1828 met verleening van titel van Baron bij eerstgeboorte.
Er is nog één stamhouder. In Bretagne bestaat nog een tak genaamd de
Girard de Châteauvieux |
Gockinga |
Notabelen uit de Groninger Ommelanden, tho of van Wierum genaamd =>
en
sinds einde der 15e eeuw bekend. Het huwehjk van een lid met eene
vrouw, van voormoeders zijde stammend, uit het Oldambtsch
hoofdelingengeslacht Gockinga, deed de afstammelingen dien naam
overnemen. Sinds het begin der 17e eeuw in de regeering der Stad
Groningen. Verheven 1817 en 1906. Er zijn nog stamhouders, benevens
een niet-geadelde tak |
von Goedecke |
FamiIie van rechterlijke ambtenaren in Rheinhessen, =>
bekend sinds het
midden der 17e eeuw en lange jaren in Nassauschen dienst. Verheven
door den Hertog van Nassau 1807, ingelijfd 1817, uitgestorven 1885.
Er bestaat een tak in Duitschland |
van
der Goes |
Delftsch regeeringsgeslacht, =>
sinds midden der 15e eeuw bekend.
Benoemd in de Hollandsche ridderschap bij org. besl. van 1814.
Verheven met belofte van erkenning bij nader bewijs 1825. Verheven
1884, 1891, 1914, 1930. Titel van Baron bÿ eerstgeboorte voor éen
lid 1821 en zonder eenig recht daarop Baron op alle voor zijnen zoon
1874, doch deze tak is in 1945 uitgestorven in mannelijke lijn. De
familie is nog in grooten getale vertegenwoordigd, terwijl er nog
niet-geadelde takken bestaan |
Goldberg |
Familie uit Meurs in Rheinland, =>
reeds in de 16e eeuw aldaar
gevestigd. Een lid daarvan kwam in het midden der 18e eeuw in
Amsterdam. Mens zoon, staatsraad, werd 1818 verhwen, liet slechts
dochters na, waarvan de laatste in 1903 stierf |
Goldman |
Een zoon van eenen Dresdenschen winkelier =>
kwam eind l8e eeuw als
soldaat in N.O.I. en bracht het tot vice-pres. v. d. Raad van
Indië. Verheven 1838. Een zeer uitgebreid nageslacht is vrijwel
uitsluitend op Java gevestigd, slechts eén tak in Zuid-Afrika |
Goll |
Familie van kooplieden, later bankiers uit den Elzas =>
en daar sinds
begin 16e eeuw gevestigd. De naam beduidt: goudvink. Rijksadel door
Keizer Rudolf II 1594. Het voeren daarvan raakte door verblijf in
Base1 in onbruik en werd 1766 door Keizerin Maria Theresia
vernieuwd. Een lid kwam midden 18e eeuw in Amsterdam. Ingelijfd
1818. Uitgestorven 1904 |
van Goltstein |
Guliksch oud-adelijk geslacht, =>
vermeld vanaf het begin der 15e eeuw
en door dienst bij Hertog Karel van Gelre h.t.l. gekomen. Rijksgraaf
door Keizer Leopold 1 1694 voor twee broeders; het nageslacht van
een hunner leeft in Frankrijk. Bij org. besl. van 1814 in de
Geldersche, in 1814 in de Overijsselsche, 1815 in de Utrechtsche
ridderschap. Erkend 1817. Erkend met titel van Baron op aile 1820 en
1822. De oudere tak van Hoekenburg stierf uit 1934, de jongere van
Oldenaller 1917 |
van der Goltz |
Oud-adeiiijk geslacht uit de Neumark =>
en daar sinds de 13e eeuw
bekend. Onder vele anderen Pruisisch Graaf door Koning Friedrich
Wilhelm II 1786. Diens zoon kwam door zijne Hollandsche moeder
h.t.1. en werd bij org. besl. van 1814 in de Zeeuwsche ridderschap
benoemd met titel van Graaf op alle en acte van bewijs. Eene
dwaasheid, die beter vervangen ware geweest door inlijving met Graaf
op alle. Uitgestorven h.t.1. 1863, doch in Duitschland nog zeer
sterk ver-tegenwoordigd |
Graafland |
Familie uit Rotterdam =>
eind 16e en weldra verhuisd naar Amsterdam en
er in de regeering midden 17e eeuw. Verheven 1815, 1835, 1895, 1909.
Nog zeer talrijk vertegenwoordigd, ook in niet-geadelde takken |
de Graeff |
De familie zat reeds in de eerste helft der 16e eeuw in de
Amsterdamsche regeering, =>
doch zal vermoedelijk wel uit Voorschoten
herkomstig zijn. Een lid werd 1677 door Keizer Leopold 1 verheven
tot Ridder des H. R. Rijks. Zijn tak stierf spoedig uit. Verheven
1665. Er zijn niet-geadelde takken, ook een in Zuid-Afrika. Tal van
afstammelingen zijn aanwezig |
Graswinckel |
Delftsche familie, =>
bekend sinds einde 15e eeuw en vanaf het midden
der volgende in de regeering aldaar. Verheven tot Zweedsch Ridder
1649 door Koningin Christina, doch dit lid overleed kinderloos.
Verheven 1908. Er zijn ta1 van afstammelingen en tevens een
niet-geadelde tak |
Greven |
Zwolsch regeeringsgeslacht, =>
bekend sinds begin 16e eeuw, dat sedert
begin 17e den moedersnaam Greven aannam en tot dan met patronymen
had volstaan. Verheven 1909. Er bestaan nog stamhouders |
de Grez |
Zuid-Brabantsche familie uit Grez =>
en begin 19e eeuw naar Breda
gekomen. Verheven 1941, ingelijfd 1669, 1661 zonder blijken van
adelbjke afkomst. Uitgestor-ven in 1910 |
Groeninx |
Regeeringsfamilie uit
Reimerswaal, =>
tevens schippers en door het vergaan dier stad naar
Rotterdam verhuisd. Bekend sinds begin 16e, in de regeering van
Rotterdam begin l7e eeuw. Verheven 1815, titel van Baron bij
eerstgeboorte 1832. Stamhouders aanwezig. |
van Grotenhuis |
Regeeringsgeslacht uit Oldenzaal =>
sinds midden 15e eeuw, later te
Deventer. Verheven in den Rijksadel door Keizer Ferdinand II 1653.
Benoemd in de Geldersche ridderschap 1815 met acte van bewijs,
terwijl hier ten rechte inlijving had dienen te geschieden. Nog
eenige stamhouders zijn aanwezig |
Gruys |
Groningsch regeeringsgeslacht, =>
bekend sinds begin 16e eeuw en dat
ook vele krijgslieden opleverde. Benoemd in de Groningsche
ridderschap bij org. besl. van 1814. Uitgestorven 1932 |
Gülcher |
Kooplieden-, later predikantenfamilie uit Neder-Rheinland, =>
bekend
sinds begin 17e eeuw, waarvan een lid eind 18e in Amsterdam kwam.
Zonder eenige aanspraken verheven 1816. Erkend 1834 en verheven tot
Freiherr 1835 door Koning Friedrich Wilhelm III van Pruissen.
Uitgestorven 1858. In Duitschland en Nederland bloeien niet-geadelde
takken |
de Gijselaar |
Familie, reeds begin 16e eeuw, =>
vermoedelijk van elders gekomen, te
Dordrecht woonachtig en sinds midden dier eeuw in de regeering. De
naam is vermoedelijk een bijnaam. Vervolgens naar Amsterdam, 's
Hertogenbosch en Gorinchem, alwaar in de regeering. Verheven 1822,
titel van Baron bij eerstgeboorte 1842. Verheven 1835. In mannelijke
lijn uitgestorven 1937 |
Hacfort |
Oud riddermatig geslacht uit Over-Betuwe, =>
eind 13e eeuw vermeld en
sinds begin der 16e zetelend op ter Horst in Loenen o. d. Veluwe.
Baron de 1’ Empire door Napoleon 1 1812. Bij org. besl. van 1814
benoemd in de Geldersche en Utrechtsche ridderschappen. Erkend met
titel van Baron op alle 1822. Uitgestorven 1939 |
van Haeften (I) |
Eigenlijk de Cocq genaamd, =>
voorkomend sinds midden 13e eeuw in
Tielerwaard en vermoedelijk stammende uit het huis Chastillon. Zeer
uitgebreid geslacht, waarvan de tak, die Waardenburg bezat door een
huwelijk met eene van Arckel, die erfvrouwe van Haeften was, dezen
naam aannam. Titel van Barones voor 8 dochters, de Cocq van Haeften
en van Haeften genaamd 1822. Uitgestorven 1881. De niet-erkende tak
de Cocq van Delwijnen bestaat nog |
van Haeften (II) |
Familie uit Tielerwaard, =>
die de Craen heette en vermeld wordt sinds
midden 16e eeuw; een huwelijk kort daarna gesloten met eene van
Haeften, doch niet bewijsbaar aan te sluiten aan de van Haeften’s
onder 1 vermeld, maakte er de Craen van Haeften van, doch het eerste
deel werd, sinds de 18e eeuw begon, weggelaten. Verheven 1844 zonder
eenig recht daarop, met belofte van erkerming bij nader bewijs van
de toen ingebeelde, doch niet bestaandel afstamming uit de van
Haeften’s onder 1. Een lid verkreeg 1916 verlof tot herstel van den
naam de Craen van Haeften. De familie is nog vrij talrijk. Een tak
is in Engeland genaturaliseerd |
van Haersolte |
Oud riddermatig Overijsselsch
geslacht, =>
ook van Haerst genoemd en bekend sinds het begin der 12e
eeuw. Langen tijd in de regeering van Zwolle, Harderwijk en Hattem.
Bij org. besl. van 1814 benoemd in de Overijsselsche ridderschap.
Erkenning met titel van Baron op alle 1819. De familie is nog
talrijk vertegenwoordigd, stierven. ofschoon in de 19e eeuw vele
takken uit |
Half Wassenaer |
Familie van landbouwers, =>
sinds einde 16e eeuw in Haagambacht bekend
en den naam ontleenend aan de woonplaats halverwege Wassenaer (vgl.
het gelijktijdig voorkomen van half-Schevening en half-Noertich te
Katwijk). Toen de familie in de 18e eeuw maatschappelijk steeg, werd
geheel ten onrechte eene afstamming uit den bastaard van Jan II,
laatsten Burg-graaf van Leiden uit den Huize van Wassenaer bedacht.
Bij org. besl. van 1814 benoemd in de Noord-Brabantsche ridderschap,
met acte van bewijs. Uitgestorven 1892 |
van Hall |
Famille van ambachtslieden uit Arnhem, =>
einde 17e eeuw in Leiden
gekomen en mldden 18e tot aanzien in Vianen e.o. De kinderlooze
Minister van financiën en van Staat van Hall werd 1856 verheven met
titel van Baron bij eerstgeboorte. Uitgestorven 1866. Van zijne
broeders en oom stammen ta1 van niet-geadelde takken |
van Hambroick |
Neder-Rheinlandsch adellijk geslacht, =>
bekend sinds midden der 13e
eeuw. Bij org. besl. van 1814 benoemd in de Overijsselsche
rldderschap. Uitgestorven 1822. Daar hij ongehuwd was, heeft dit
laatste lid van het geslacht geen werk gemaakt van de erkenning van
den titel van Baron op alle, waarop hij alle recht had |
van Hangest d'Yvoy |
|
Hannes |
Weselsche regeeringsfamilie =>
sinds midden der 16e eeuw aldaar bekend
en midden 18e eeuw h.t.l. gekomen. Verheven zonder recht daarop
1830. Uitgestorven 1940 |
van Hardenbroeck |
Oud riddermatig geslacht =>
uit jongeren tak der Heeren van Wulven uit
het Sticht en bekend vanaf het eind der 12e eeuw. De naam is
ontleend aan hun in 1260 gebouwd Slot, dat nog aan eenen naamdrager
behoort, als 21e Heer van Hardenbroek. Bij org. besl. van 1814
benoemd in de Utrechtsche ridderschap. Erkenning van titel van Baron
op alle 1822. Het geslacht is nog voldoende voorzien van stamhouders |
van Haren |
Oud riddermatig geslacht =>
met stamhuis op de burcht van dien naam bij
Voerendaal in Zuid-Limburg; vermeld vanaf midden der 13e eeuw en
sinds midden der 15e in de regeering van Aken. Sinds 1584 naar
Friesland in hofdienst. Bij org. besl. van 1814 benoemd onder de
Friesche edelen en 1825 in de Friesche ridderschap. Titel van Baron
op alle voor den laatst overlevende 1822. Uitgestorven 1850 |
van Harinxma |
Friesche heerschappen met den naam Hettinga, =>
voorkomend sinds begin
15e eeuw. Een afstammeling in het zesde geslacht, overleden midden
15e eeuw, nam den naam zijner moederlijke grootmoeder aan. Daar dit
een dubbel patronym is, kan verwantschap met andere Harinxma’s, die
veel en met gansch andere wapens voorkomen, niet voetstoots worden
aanvaard. Daar zijn b.v. de van Harinxma’s tho Heegh, die Friesland
verlieten en zich in Overijssel en ten slotte in Gelderland
vestigden en pas in 1861 uitstierven, een voorbeeld van. Bij org.
besl. van 1814 benoemd onder de edelen van Friesland. De van ouds
gevoerde titel van Baron op alle gegeven 1822. Nog een aantal
stamhouders overleven |
Hartsen |
Antwerpsche doopsgezinde koopliedenfamilie, =>
begin 17e eeuw gekomen
in Haarlem, later naar Amsterdam. Verheven 1941, zonder eenig recht
daarop, met belofte van inlijving bij nader bewijs van een huwelijk
van voorouders en wettige erfstamming daaruit, hetgeen echter alles
slechts op verbeelding berustte, evenals het sprekend wapen, een
gekroond hart, dat in diezelfde verbeelding N. B. zou moeten duiden
op afstamming uit de Schotsche Douglas-clan. Niettemin werden de
onjuiste bewijzen aanvaard, met inlijving 1844. Uitgestorven in
mannelijke lijn 1923. In de tweede helft der l7e eeuw ging een lid
naar Zweden. Zijn zoon werd. aangenomen door zijnen stiefvader
Agriconius, die in 1644 door Koningin Christina geadeld was met den
naam Akerhjelm. Deze familie leeft nog aldaar |
van Heeckeren |
Oud-adellijk geslacht, =>
sinds
begin 13e eeuw in de graafschap Zutphen bekend. De van der Ese’s
genaamd van Heeckeren, waaruit de van Dorth’s, van Rechteren’s en
van Voorst’s stammen, kunnen niet aangesloten worden, daar het thans
onder den naam van Heeckeren bloeiende geslacht tot nog toe geenen
ouderen, bewijsbaren stamvader heeft, dan een in begin 15e eeuw
vermeld lid. Bij org. besl. van 1814 benoemd in de Geldersche
ridderschap, wijders 1814, 1815, 1816. Titel van Baron op alle
erkend 1819. De thans oudste tak, zeer uitgebreid, is vrijwel geheel
tot den stand der landbouwers vervallen. Ook de jongste tak is
vrijwel geheel tot den arbeidersstand afgedaald. De overige takken
zijn nog voldoende van
stamhouders voorzien |
Heemskerck, van
(1),
Heemskerck, van (2a)
Heemskerck van Beest, van (2b) |
Delftsch regeeringsgeslacht, =>
bekend sinds begin 15e eeuw en dat
meende van het oude riddermatig geslacht van Heemskerck af te
stammen, hoewel het tot de helft der 17e eeuw slechts als van Beest
bekend is. Verheven 1815. Er bestaat een niet-geadelde tak, alleen
van Heemskerck genaamd, terwijl een tak in Duitschland door Koning
Wilhelm II verheven werd in den Pruissischen adel 1896. H.t.l. is
nog één stamhouder |
van Heemstra |
Geslacht van heerschappen uit het oostelijk deel van Friesland, =>
voorkomend eind 15e eeuw als Obbema. Door huwelijk werd de naam
Heemstra aangenomen. Later meest in krijgsdienst. Bij org. besl. van
1814 benoemd onder de edelen van Friesland, in de Eriesche
ridderschap 1825; erkend als Baron op alle 1826. Nog zeer
uitgebreide familie |
van Heerdt |
Oud riddermatig Veluwsch geslacht, =>
vanaf eind l2e eeuw bekend ais
van Heerde, later meest in Overijssel gevestigd. Eén tak behield
dien naamsvorm en woonde vijf eeuwen lang tot het uitsterven in 1827
in de Lijmers. Bij org. besl. van 1814 benoemd in de ridderschap van
Overijssel. Graaf bij eerstgeboorte voor het hoofd der familie 1815;
Baron op aile voor de overigen 1821 en 1822. Een tak is in Schotland
gevestigd. H.t.1. zijn nog eenige stamhouders |
van Hees |
Familie uit Xanten, =>
einde 16e eeuw in Wesel gekomen en eind 17e in
Rotterdam. Zonder eenig recht daarop, verheven 1824; uitgestorven
1830 |
von Heiden |
Westfaalsch oud-adellijk geslacht, =>
bekend sinds einde der l2e eeuw.
Baron des H.R. Rijks door den Rijksvicaris 1655; Graaf des H. R.
Rijks door Keizer Joseph II 1767. Bij org. besl. van 1814 benoemd in
de Drenthsche ridderschap. Erkend als Graaf op alle 1816.
Uitgestorven 1886. Ingelijfd 1920 twee leden van eenen jongeren tak,
voornamelijk in Duitschland gevestigd en zich Von Heyden schrijvend.
Hiervan zijn h.t.1. nog eenige stamhouders aanwezig |
van Heilman |
Hessische militaire familie, =>
begin 18e eeuw in Statendienst gekomen.
Ingelijfd als Baron bij eerstgeboorte 1820; uitgestorven 1916 |
van der Heim |
Familie uit Hamm in Wesffalen, =>
begin 17e eeuw h.t.1. gekomen en
einde dier eeuw in de regeering van Delft en Rotterdam. Verheven tot
Chevalier de 1’ Empire door Napoleon 1 2 Oct. 1813. Verheven 1815 en
1816. Bevestiging van titel van ridder bij eerstgeboorte voor den
zoon van den begiftigde met den franschen titel, 1841 en hem
verleend titel van Baron bij eerstgeboorte 1862; uitgestorven 1898 |
von Helbig |
Familie uit de Pruissische provlncie Saksen. =>
Een lid, begin 19e eeuw
overleden, verkreeg 1779 van Keizer Joseph II den Rijksadel. Zijn
zoon werd 1842 ingelijfd. Uitgestorven 1896 |
Heldewier |
Familie van kooplieden uit Bergen =>
in Henegouwen en daar sinds begin
16e eeuw bekend. Midden 17e eeuw naar Amsterdam. De gezant Heldewier
in 1835 zonder eenig recht daarop, verheven. Uitgestorven 1907. De
niet-geadelde tak Heldewier Vignon bestaat |
van Hemert |
Oud-riddermatig Stichtsch
geslacht uit Rhenen, =>
vgl. Hemertenstein = Heimerstein en voorkomend
vanaf begin 14e eeuw. Eerst in Zuid-Holland en Utrecht gevestigd,
sinds begin 17e eeuw in de regeering der Overijsselsche
IJsselsteden. Benoemd in de Overijsselsche ridderschap 1814. Baron
op alle gegeven 1818.
Stamhouders zijn nog aanwezig |
Junius van Hemert |
Familie van Dordtsche koopiieden, =>
bekend sinds eind 16e eeuw, later
in Amsterdam. Naam Junius van moederszijde aangenomen midden 18e
eeuw. Zonder eenig recht daarop verheven 1843. H.t.l. uitgestorven
1948. Twee takken in Amerika staan ook op uitsterven |
van Herzeele |
Antwerpsche koopmansfamilie, =>
daar bekend vanaf begin 16e eeuw en
begin 18e in Amsterdam gekomen na vele omzwervingen. Verheven zonder
eenig recht daarop 1818, Baron bij eerstgeboorte 1829. De famiiie
staat op uitsterven |
Hesselt van Dinteren |
De naam is een patronym van Hessel, =>
de naam van Dinter kwam van
vrouwszijde, reeds voor de helf der 16e eeuw. Familie van hooge
ambtenaren in Statendienst, doorgaans in de generaliteitslanden.
Benoemd in de Limburgsche ridderschap 1816 met acte van bewijs. De
familie is nog ruim vertegenwoordigd |
Hettema |
Boerenfamilie uit Tjerkwerd in Friesland =>
en daar bekend uit begin
17e eeuw, sinds begin 18e koopiieden en winkeliers in Bolsward, waar
een lid den naam Hettema aannam, daar hij in de verte door
vrouwelijke lijn uit de Hettema’s afstamde. Bij org. besl. van 1814
benoemd onder de edelen van Friesland, met acte van bewijs; hetgeen
onbegrijpelijk is, daar al zijne ambtgenooten in dat college konden
weten, dat de benoemde nooit edelman geweest was. In Nederland
uitgestorven in 1945. Er leven drie takken in België, een in
Argentinië |
van Heurn |
Familie, afstammend van eenen Utrechtschen wljnkooper =>
uit begin der
16e eeuw, die meende door bastaardij af te stammen van de graven van
Horn, doch waarschijnlijker zijnen naam aan het uithangbord de Stad
Hoorn ontleende. In de regeering van de stad Utrecht; vervolgens
langen tijd op hooge posten in Staats-Brabant. Verheven 1900. De
familie is nog in grooten getale vertegenwoordigd |
de Heusch |
Oud-‘s-Hertogenbosch regeeringsgeslacht =>
en daar bekend begin 15e
eeuw, door erfenis eind 16e in Zuid-Limburg geraakt. Een lid huwde
midden 18e eeuw de zuster van den laatsen van Scherpenzeel uit het
oud riddermatig Veluwsch geslacht. Hij noemde zich reeds Baron. De
oudste zoon is de stamvader der Belgische Baronnen de Heusch de la
Zangrye, de tweede zoon nam den naam der moeder er voor en liet "de"
vallen. Zijne zoons werden 1822 erkend als Baron op alle, wel wat te
veel. Uitgestorven 1920 |
van der Heyden |
Nijmeegsche familie, =>
bekend uit het midden der 16e eeuw en aldaar
ook Verheyen geheeten. Eerst beheerders van Wisch c.a. In de 17e
eeuw en tot in de 18e eigenaars van eenen uitgebreiden importhandel
van chemicaliën en juweelen in hun Heydenshuis a. d. Hamburgerstraat
in Doetinchem met groot complex van pakhuizen in de zijstraat, waar
tot in de 20e eeuw het renaiss. poortje met hun wapen prijkte.
Geldschieters en daardoor verwervers van Baak bij verwin 1691. Door
hunne huwelijken steeds voornamer wordend. Benoemd in de Geldersche
ridderschap met acte van bewijs 1815, Baron bij eerstgeboorte 1822.
Het geslacht staat op uitsterven en is steeds zeer gehecht aan den
voornaam Canisius, daar hunne stammoeder oomzegster was van den
Heiligen Petrus Canisius (Piet de Hondt uit Nijmeegsch
magistraatsgeslacht) den eersten Nederlandschen Jezuiet |
de Hochepied |
Familie uit Fransch-Vlaanderen =>
en daar bekend vanaf het begin der
16e eeuw. De naam is een scheldnaam en beteekent: de hinker. Volgens
sommigen zou de werkelijke naam de Boitrencourt zijn. De familie
kwam over Antwerpen en Keulen begin 17e eeuw in Amsterdam en door
den Levantschen handel in Smyrna terecht, waar zij eeuwen lang het
consulaatschap der Nederlanden vervulde. Verheven tot Hongaarsch
Baron door Keizer Leopold 1 1704 en Graaf des H. R, Rijks door
Keizerin Maria Theresia 1741. Ingelijfd 1819 zonder titel, hoewel
erfelijk Hongaarsch Baron, voor eenen ongetrouwde. Ingelijfd met
titel van Graaf op alle 1829. De familie is geheel van Nederland
vervreemd in Smyrna en Pera gevestigd, terwijl een tak in Frankrijk
is genaturaliseerd. Zij is nog maar door enkele leden
vertegenwoordigd |
van Hoensbroeck |
In de middeleeuwen kwamen in Brabant en Limburg vele edelen voor,
die den naam Hoen, ook wel Huyn droegen. =>
Het is de vraag, of er
tusschen hen verwantschap bestond. Zoo heeft men o.a. Hoen von
Cartils, Hoen zum Broeck (moeras), Hoen zum Pesch (pas), Huyn zu
Amstenraed enz. Het oud-adellijk Limburgsch geslacht van Hoensbroeck
komt vanaf einde der 13e eeuw voor, behield den naam Hoen tot eind
16e eeuw en verwlerf toen door huwelijk met de erfdochter der
Boetberg’s de heerlijkheid Haag bij Geldern en het
erfmaarschalksambt van het Hertogdom Gelre. Baron des H. R. Rijks
door Keizer Ferdinand II 1635. Markies door Koning Karel II van
Spanje 1675. Rijksgraaf door Keizer Karel VI 1733. Bevestigd als
Pruissisch Markies 1842 door Koning Friedrich Wilhelm IV. Benoemd in
de Limburgsche ridderschap met titel van Graaf op alle 1842. Het
Nederlandsch oud bezit, k. Hoensbroeck werd sindsdien niet meer
bewoond, k. Haag bleef de hoofdzetel en de leden zijn geheel
verduitscht |
Hoeufft |
Oud Roermondsch regeeringsgeslacht, =>
aldaar sinds midden 15e eeuw
bekend, uitgeweken 1566 naar Aken, dan naar Dordt, Amsterdam en
Haarlem. Adelserkenning door Keizer Leopold 1 1692 voor een
uitgestorven tak. Verheven 1815 oudste tak, en 1842 met belofte van
erkenning bij nadere bewijzen van ouden adel, jongste tak. Er zijn
nog een paar stamhouders |
Hövell
tot Westerflier en Wezeveld, van |
Oud riddermatig Overijsselsch geslacht, =>
sinds midden 14e eeuw te
Goor bekend. In het midden der 16e eeuw splitste het zich in twee
takken, waarvan de oudste zich, van Hoevell, de jongste zich van
HoveIl schrjjft. Benoemd in de Geldersche en Overijsselsche
ridderschap 1814. Erkend als Baron op alle 1819. Reide takken zijn
nog in grooten getale vertegenwoordigd |
van der Hoeven |
Familie van Delftsche lakenhandelaars, =>
daar bekend sinds begin 17e
eeuw en in het midden daarvan in de regeering van Rotterdam gekomen.
Verheven 1815. Sinds begin 19e eeuw meest in het buitenland
gevestigd. De famille staat op uitsterven |
van Hogendorp |
Een Hollandsch geslacht, vermoedelijk behoorend tot den kleinen adel =>
in de 15e en 16e eeuw, doch waarvan zeer weinig bekend is. De
stamvader van hen, die later in den lande bekend werden, was begin
17e eeuw kapitein in Zweedschen dienst. Graaf des H. R. Rijks voor
één lid 1745 door Keizer Karel VII en door Keizer Franz 1 bevestigd
1748; Comte de 1’ Empire door Napoleon 1 1811. Benoemd in de
Noord-Brabantsche ridderschap bij org. besl. van 1814 een der
Rijksgraven, zonderling genoeg met acte van bewijs. Graaf bij
eerst-geboorte met acte van bewijs verleend 1815 aan den staatsman
G. K. van Hogendorp. Ingelijfd 1815 een der Rijksgraven met acte van
bewijs; zonderling, daar het een kinderloos, bejaard weduwnaar
betrof. Verheven 1815. Verleening van titel van Graaf op alle voor
twee Rijksgraven in 1822. Verheven met Graaf bij eerstgeboorte
1830. Verleend titel van Graaf bd eerstgeboorte 1867 aan een lid,
dat dien titel reeds 10 jaar erfelijk mocht voeren. Verleend Baron
bij eerstgeboorte aan jongeren zoon van den staatsman G. K. v. H. en
zonder eenig recht daarop, uitgebreid tot op alle 1868. De
Jonkheeren v. H. zijn allen in mannelijke lijn uitgestorven. Blijft:
de eenige Graaf, ais hoofd der familie en eenige Baronnen als
stamhouders, benevens de tak der Rijksgraven, die op uitsterven
staat |
Hogguer |
Sankt-Galler familie, =>
onder den naam Hogger al voorkomend in de 14e
eeuw. Linnen- en lakenkoop-lieden en in de 18e eeuw internationale
bankiers. Zweedsch Baron 1713 door Koning Karel XII en adelsgunst
voor den vader, broeder en oom, die zich onbevoegd Baron gingen
noemen. Deze titel erkend 1773 door Koning Gustaf III, Baron des
Russischen Rijks door Czar Alexander 1. Ten onrechte verheven 1815.
Ingelijfd als Baron op alle 1847. In mannelijke lijn uitgestorven
1911. Een tak bestaat nog in Zwitserland en een bastaardtak in
Amsterdam |
Holmberg |
Familie uit Zuid-Zweden =>
en daar bekend vanaf begin 16e eeuw onder
den naam Krak; aanneming midden 17e eeuw van den naam Kyronius en
midden 18e van den moedersnaam Holmberg. Een lid sinds 1759 in
dienst der 0.I.C. Verheven 1789 door Koning Gustaf III. Ingelijfd
1838. Een stamhouder overleeft |
van Holthe |
Kleine Noord-Veluwsche adel, =>
bekend sinds begin der 15e eeuw en
vanaf de 16e in de regeering van Elburg en Harderwiik. Bij org.
besl. van 1814 benoemd in de Drentsche ridderschap en 1816. Een
talrijk nageslacht is aanwezig |
von Hompesch |
De naam luidde van ouds Hoen zum Pesch (pas), =>
doch komt reeds in de
12e eeuw in het Rheinland in den vorm Hompesch voor. Adelserkenning
en verheffing tot H. R. Rijksgraaf 1745 door Keizer Franz 1;
erkenning van dien titel in Pruissen door Koning Friedrich Wilhelm
III 1822. Deze tak stierf in 1914 uit. In Nederland genaturaliseerd
1865. Ingelijfd als Graaf op alle 1868. Uitgestorven 1932 |
Hooft |
Zaansche familie van schippers, =>
die aan het havenhoofd woonden en
daar eind 15e eeuw bekend. Sinds eind 16e in de regeering van
Amsterdam. Verheven 1815, 18I6, 1842. Nog een enkele stamhouder
overleeft |
van Hoorn |
Vlaamsche familie, uitgeweken naar Vlissingen =>
begin 17e eeuw en daar
in de regeering geraakt. Bij org. besl. van 1814 benoemd in de
Zeeuwsche ridderschap, acte van bewijs. Nog één stamhouder is
aanwezig |
Hope |
Schotsche familie van rechtsgeleerden, =>
bekend sinds eind 16e eeuw;
in midden 17e als kooplieden naar Rotterdam en sinds midden 18e eeuw
bekende bankiers in Amsterdam. Verheven zonder recht daarop 1815,
uitgestorven 1821. De Engelsche tak der Rotterdamsche Hope's stierf
uit in mannelijke Iijn 1917. Wel bloeit een jongere tak, nog uit
Schotland stammend, die Baronet 1628, Earl of Hopetown 1703 en
Marquess of Linlithgow 1902 werd |
Hovy |
De stamvader, 1674 geboren, was de zoon van Sara Hovius =>
wed. Isaac
de Besche en vermoedelijk haar verwekt door Jan de Geer in Zweden.
Amsterdamsche kooplieden en bankiers voorn. op Rusland. Zonder eenig
recht daarop, verheven 1842. Uitgestorven 1920. Een niet-geadelde
tak bloeit |
van Hugenpoth |
Süderlandsch oud-adellijk geslacht, =>
oudtijds Fleck genaamd en als
heer van Hugenpoth in het Ruhrgebied midden 14e eeuw vermeld,
terwijl een andere tak dier Fleck’s zich naar hun slot a. d. Wüpper
von Nesselrode noemde. Een lid erfde begin 18e eeuw het huis Aerdt
en werd beschreven in de ridderschap van Overbetuwe. Bij org. besl.
van 1814 benoemd in de Noord-Brabantsche en Geldersche
ridderschappen. Erkend als Baron op alle 1822, 1333. Beide takken,
tot den Berenclauw en tot. Aerdt, staan op uitsterven. De von
Nesselrode’s in Duitschland bestaan nog |
Hurgronje |
Artesische familie, midden 17e eeuw uitgeweken naar Vlissingen =>
en
Hurgroigne genaamd. Kooplieden aldaar en er in de regeering geraakt.
Verheven 1643, 1911,1912. De oudst verheven tak sterft uit. De
andere bloeien in genoegzamen getale en niet-geadelde takken bestaan |
Huidecoper |
Amsterdamsche koopmansfamilie, Bal genaamd, =>
doch reeds begin 16e
eeuw werd de naam H. van moederszijde afkomstig, aangenomen. In de
regeering van Amsterdam sinds overgang der stad naar den opstand, in
1576. Verheven tot gulden Ridder door Koningin Christina van Zweden
1637, tot Ridder van St. Michiel door Koning Lodewijk XIV van
Frankrijk 1656. Bij org. besl. van 1814 benoemd in de Hollandsche
ridderschap, met acte van bewijs. Die buitenlandsche verheffingen
werden, terecht, meer als persoonlijke onderscheidingen, dan
verleening van erfelijken adel beschouwd. De familie heeft nog twee
stamhouders |
Huyghens |
Oude Arnhemsche familie, =>
vermeld sinds eerste helft 15e eeuw en in
de regeering aldaar midden 16e eeuw, later te Amsterdam en Haarlem.
Verheven 1816, uitgestorven 1861 |
Huyssen |
De naam is het samengetrokken patronym Hugensen. =>
Afkomstig uit Goes,
waar de familie, als in de regeering zittend, vermeld wordt, midden
16e eeuw, later ook in Middelburg. Verheven in den adel door Koning
Lodewijk XIII 1610; tot gulden Ridder door Koning Jacobus 1 van
Engeland 1616. Bij org. besl. van 1814 benoemd in de Zeeuwsche
ridderschap, met acte van bewijs, hoewel inlijving juister ware
geweest. Titel van Baron bij eerstgeboorte 1827 en Ridder voor
verdere mannen 1828. Er zijn nog stamhouders |
van Iddekinge |
Drentsche familie =>
op het eind der 16e eeuw in de stad Groningen
vermeld en sinds begin der 17e in de regeering aldaar. Verheven
1816, 1817. Eén stamhouder overleeft |
van Imbyze van Batenburg |
Famille van boeren uit de buurt van Batenburg; =>
toen het den kinderen
van een lid, dat in het leger was opgeklommen tot kapitein (in 1720
overleden), naar het hoofd steeg, verzonnen zij een verhaal, dat hij
een natuurlijk klnd was van eenen officier Willem van Imbyze bij
Agnes Gravin van Bronckhorst Batenburg. Dit werd maar a1 te grlf
geloofd en de kleinzoon zonder eenig recht daarop verheven 1820. Hij
stierf kinderloos 1834. Sommigen houden toch vast aan dat vreemd
verhaal |
van
Imhoff |
Adel uit Lauingen bij Augsburg =>
en aldaar vanaf de 12e eouw bekend.
Langen tijd in de regeering van Neurenberg. Verheven tot Baron des
H. R. Rijks 1697 door Keizer Leopold 1. Deze verhevene was met eene
Amsterdamsche gehuwd en zijn zoon bracht het tot Gouverneur-Generaal
van N.O.I. Deze wettigde bij uiterste wilsbeschikking van 1749, twee
kinderen door hem verwekt bij eene slavin, hetgeen 1757 bekrachtigd
werd door de Staten-Generaal. Bij org. besl. van 1814 werd de
kleinzoon van den G. G. benoemd in de Groningsche ridderschap. Baron
op alle 1822. Voldoende stamhouders zijn aanwezig. Er bestaan nog
takken in Thüringen en Oostenrijk |
van Ingen |
Oude Kampensche
regeeringsfamille, =>
reeds midden 14e eeuw bekend. Verheven 1816,
1912, 1921. Twee
stamhouders overleven uit den in 1912 verheven tak, benevens 3
niet-geadelde takken |
von Inn- und Kniphausen |
Oldenburgsche heerschappen en hoofdelingengeslacht op Inhausen =>
eind
14e eeuw; na pauselijke legitimatie, midden 15e eeuw, daarin
bevestigd. Verwerving van Kniphausen eind dier eeuw. Verheven tot
Rijksbaron 1588 door Keizer Rudolf II, bevestigd door Keizer
Ferdinand II 1635. Benoemd in de Groningsche ridderschap bij org.
besl. van 1814. Baron op alle 1819. De oudere Duitsche tak verkreeg
verheffing tot Rijksgraaf door Keizer Leopold 1 1694 (uitgestorven),
Hannoveraansch Graaf door Koning George III van Engeland 1816 en
Vorst bij eerstgeboorte door Koning Wilhelm II van Pruissen 1909 |
van Isendoorn |
Oud riddermatig Neder-Betuwsch geslacht, =>
bekend onder naam de Coq
sinds midden 13e eeuw. In het 5e geslacht werd de naam hunner
heerlijkheid Isendoorn overgenomen en gevoerd. Over Nijmegen begin
16e eeuw in de Veluwsche ridderschap geraakt. Bij org. besl. van
1814 benoemd in de Geldersche ridderschap. Baron op alle 1822;
uitgestorven 1865. Vgl Baron van Haeften |
van Isselmuden |
Oud riddermatig geslacht, =>
vermeld sinds begin 13e eeuw in N.W. Overijssel en steeds in de
ridderschap
beschreven. Bij org. besl. van 1814 benoemd in de Overijsselsche
ridderschap, Baron op aile 1822. Eenige stamhouders overleven |
van Itersum |
Riddermatig geslacht uit de omstreken van Zwolle =>
en daar begin 14e
eeuw vermeld, ook in van de regeering dier stad. Steeds in de
ridderschap beschreven. Bij org. besl. van 1814 benoemd in de
Overijsselsche ridderschap. Baron op alle 1819, 1825, 1829. Nog
thans zeer uitgebreid geslacht |
Janssens |
Famille uit Sas van Gent, =>
alwaar begin 18e eeuw bekend. De generaal
Jan Willem Janssens werd door Napoleon 1 verheven tot Baron de
l’Empire en 1816 verheven. Uitgestorven in mannelijke hjn 1911 |
Jantzon |
Familie uit Westervoort, Jansons genaamd =>
en begin 18e eeuw in
dienstbetrekking te Leiden gekomen. Snel in aanzien gestegen en 1835
zonder eenig recht daarop verheven. Uitgestorven 1890 |
Jarges |
Familie van kooplieden uit Stavoren =>
in eerste helft der 14e eeuw in
de stad Groningen gekomen en daar in de regeering door huwelijken.
De naam is een patronym van Jarich. Bij org. besl. van 1814 benoemd
in de Groningsche ridderschap. Uitgestorven 1845 |
de Jong |
Familie van plattelandsregeerders in Noord-Brabant, =>
sinds eind 15e
eeuw vermeld te Loon op Zand en patronymen voerend tot in de 16e
eeuw, toen zij den naam de Jong gingen voeren. Zonder recht daarop
verheven 1831. Een paar stamhouders bestaan nog, benevens ta1 van
niet-geadelde takken |
de Jonge |
Oude regeeringsfamilie uit
Zieriksee, =>
aldaar eind 15e eeuw gevestigd en doordat een lid in de
16e eeuw zich evenals zijn vader, Jan Anthonisse noemde, blijven
hangen aan den toenaam de Jonge. De familie Steengracht spruit uit
eenen jongeren tak. Benoemd in de Zeeuwsche ridderschap bij org.
besl. van 1814 met acte van bewijs. Verheven 1821, 1825, 1884. De
familie is bijzonder uitgebreid. De takken Ellemeet en Zwijnsbergen
hebben slechts weinig stamhouders over. |
Just |
Slechts bekend vanaf den persoon, die als burger van Perpignan =>
in
Z.W. Frankrijk in 1725 door Koning Lodewijk XV van Frankrijk
verheven werd. In eind 18e eeuw h.t.1. in krijgsdienst gekomen.
Ingelijfd 1909, 1910. Eenige stamhouders zijn nog aanwezig |
van Karnebeek |
De naam is ontleend aan de hof Kornebeke bij Vreden, =>
waar deze
familie vanaf begin 15e eeuw in de regeering wordt Rermeld. Een lid
kwam eind 17e eeuw in Amsterdam. Zonder eenig recht daarop verheven
1847. Eenige stamhouders aanwezig |
de Kempenaer |
Familie van pachters uit
omstreken van Brussel, =>
sinds eind 13e eeuw voorkomend. De Nederl.
tak stamt uit Jan de Kempenere, zoon van Heer Cornelis, abt van
Grimbergen + 1446 bij Margriet Jansdr. Bosch. Jarns achterkleinzoon
week eind 16e eeuw uit naar Amsterdam. Verheven zonder recht daarop
1816, 1861.
Er zijn nog een paar stamhouders, benevens een oudere, niet-geadelde
tak |
Kemper |
Westfaalsche familie, =>
midden 18e eeuw in Amsterdam verschenen. De
staatsraad J. M. Kemper werd 1815 verheven zonder eenig recht
daarop. Er zijn twee stamhouders. Ook een jongere, niet-geadelde tak |
van Keppel |
Oud-adellijk geslacht uit de graafschap Zutphen =>
met gelijknamig
stamgoed aan den ouden IJssel, vermeld sinds het begin der 13e eeuw.
In de 15e eeuw ook in Overijssel zeer verspreid. Door Willem III,
Koning van Engeland, verheven tot Graaf (Earl) of Albemarle, enz.
Bij org. besl. van 1814 benoemd in de Geldersche ridderschap.
Erkenning als Baron op alle 1875 voor eenen thans kinderloos
overledene. Sinds het begin der 19e eeuw geheel opgegaan in den
stand der landbouwers. Twee takken weken eind dier-eeuw naar het
midden der Ver. Staten uit en bloeien daar. In Nederland is nog één
ongehuwde mannelijke afstammeling. Het huis der Graven van Albemarle
bloeit in Engeland |
Kerens |
Maastrichtsche familie, =>
sinds einde 16e eeuw daar bekend en in de
18e eeuw in de regeering dier stad. Benoemd in de Limburgsche
ridderschap 1816, 1817, met acte van bewijs. Verheven 1821.
Uitgestorven 1920 |
de Kerverberg |
Verschijnen het eerst begin 15e eeuw als regeerings-familie =>
in
Hasselt onder naam van Mewen; door huwelijk van den stamvader werd
den naam van Keverberg overgenomen. Benoemd in de Limburgsche
ridderschap als Baron op alle, 1816. Uitgestorven 1921 |
van Kinsbergen |
Familie uit Nassau =>
en daar sinds eind 17e eeuw bekend onder den naam
Ginsberg. Begin 16e in Nederland gekomen. Verheven tot Graaf van
Doggersbank 1810 door Lodewijk Napoleon en datzelfde jaar tot Comte
de 1’ Empire door Napoleon 1. Benoemd in de Geldersche ridderschap
bij org. besl. van 1814, met acte van bewijs. Uitgestorven 1819 |
van Kinschot |
Kleine Zuid-Brabantsche adel =>
en vanaf eerste helft der 15e eeuw in
de regeering van Turnhout. Uitgeweken naar Holland eind 16e eeuw, in
hooge betrekkingen bij den staat en ten Hove; in de regeering van
Delft. Ingelijfd 1848. Een viertal stamhouders zijn aanwezig |
Klerck |
Rhenensche familie, =>
daar in eind 16e eeuw bekend en in de 17e in de
regeering aldaar. De luit.-gen. Klerck verheven 1881. Diens zoon
1896 verleend Baron op alle, doch was over 60 jaar en ongehuwd.
Uitgestorven 1926 |
van Knobelsdorff |
Silezisch oud-adellijk geslacht =>
in grooten getale in
Oost-Duitschland verspreid en waarvan de verwantschap niet
aanwijsbaar is. De later naar Nederland gekomen tak is naspeurbaar
tot eind 14e eeuw. De oorspronkelijke naam is Knoblauchsdorf. Door
het huwelijk van den Pruissischen gezant bij de Porte, de luit.-gen.
v. Kn. in 1791 te Stambul gesloten met de dochter van den gezant der
Republiek aldaar, van Dedem tot den Gelder, kwamen eenigen hunner
kinderen h.t.l. en de jongste zoon werd 1887 ingehjfd als Baron op
alle, welken titel noch zijne voorvaderen hadden gedragen, noch de
overgroote meerderheid zijner familieleden, ooit in Duitschland had
kunnen verwerven. Stamhouders zijn aanwezig |
de Kock |
Landbouwersfamilie uit Tielerwaard, =>
daar sinds eind 16e eeuw vermeld
en midden 18e eeuw in Heusden in de regeering gekomen. De luit.-gen.
H. M. de Kock werd 1635 verheven met titel van Baron bij
eerstgeboorte. Diens 2e zoon, de minister van staat F. L. W. de K.
kreeg N.B. 1881 uitbreiding tot Baron op alle, doch zijn tak stierf
uit. Nog zeer uitgebreide familie |
Krayenhoff |
Familie van kosters, =>
te Kampen begin 17e eeuw onder patronymen
levende. Een lid in het derde geslacht neemt zonder bekende reden,
als theol. cand. den naam Kr. aan. De insp.-gen. der genie Dr. med.
C. K. Th. Kr. werd 1815 verheven met titel van Baron bij
eerstgeboorte. Een tweetal stamhouders overleven |
van Kretschmar |
Deze naam is in alle deelen van Duitschland zeer verbreid en beduidt
in het Slavisch: kroeghouder. =>
De stamvader der latere Nederlandsche
familie, was een predikant in Silezië, eind 16e eeuw, wiens 3 zoons
in 1607 verheven werden in den Rijksadel door Keizer Rudolf II. De
oudste kwam in de regeering van Breslau en diens kleinzoon werd
einde 17e eeuw kapitein in Statendienst. Bij org. besl. van 1814
benoemd in de Noord-Brabantsche ridderschap, ten onrechte met acte
van bewijs. Ingelijfd 1826. Van stamhouders is de familie genoegzaam
voorzien |
de Kuyper |
Peelsche boerenfamilie, =>
vermeld midden 17e eeuw in Horst en sinds
begin 18e winkeliers in Rotterdam. Verheven 1829 sonder eenig recht
daarop. Nog zeer uitgebreide familie eveneens in eenen
niet-geadelden tak |
van Laer |
Oud-adelijk geslacht uit Overijssel, =>
dat door huwelijk in 1434
Hoenlo beërfde en 1612 Baerlo en Blerick. Erkend als Baron op alle
1832. Uitgestorven 1877 |
de Lamberts |
Zuid-Limburgsche familie van kooplieden, =>
bekend sinds eind 16e eeuw.
Verheven tot des H. R. Rijksridder door Keizer Leopold 1 1686.
Benoemd in de Limburgsche en Luiksche ridderschappen met titel van
Baron bij eerstgeboorte 1816. Uitgestorven 1872. Titel van Baron bij
eerstgeboorte erkend voor eenen tak in België 1861 door Koning
Leopold II |
Lampsins |
Familie uit Ostende, uitgeweken naar Vlissingen =>
eind Xe eeuw.
Kooplieden aldaar en in de regeering midden 17e eeuw, later te
Middelburg. Verheven tot Baron van Tabago door Koning Lodewijk XIV
van Frankrijk 1663. Erkend als Baron op alle 1815; de eenige zoon op
verzoek van de adelslijsten geschrapt 1845. Uitgestorven 1848 |
van Lamsweerde |
Familie van notabelen in Zeeuwsch Vlaanderen, =>
den naam ontleenend
aan het dorp Lamswaarde onder Hontenisse en er bekend sinds eind 15e
eeuw. Later in hooge betrekkingen bij het Domkapittel te Utrecht en
te Bergen op Zoom. Door huwelijk 17l7, heer van Eerbeek en zich
bedienend van den titel van Baron. Benoemd in de Geldersche
ridderschap bij org. besl. van 1814. Verheven tot Baron bij
eerstgeboorte 1817. Verleening van Baron op alle 1832. Zeer
uitgebreide familie, waarvan takken gevestigd zijn in Italië,
Zwitserland en België |
de Lannoy |
Zuid-Nederlandsche familie, uitgeweken naar Dordrecht 1587, =>
later
predikanten en In eene generatie in de regeering van Vlissingen en
in krijgsdienst, als hoedanig sommigen zich onbevoegd Baron en
Barones noemden. Zonder eenig recht daarop verheven 1816. Er zijn
nog eenige stamhouders |
de Larrey |
Kleine adel uit Alençon in Frankrijk =>
en daar sinds midden der 15e
eeuw voorkomend. Verheven tot Ridder 1596 door Koning Hendrik IV van
Frankriik. Een lid kwam begin 18e eeuw in Statendienst. Verheven tot
Graaf des H. R. Rijks door Keizer Karel VI 1739. Ingelijfd 1823 als
Graaf op alle. Uitgestorven 1848 |
Lauta van Aysma |
Doorgaans militaire familie, =>
afstammend van eenen Leeuwarder
makelaar Aysma uit eind 16e eeuw, doch vermoedelijk toch te rekenen
tot het geslacht der oude heerschappen. Erkend 1825. Uitgestorven
1898. Een maatschappelijk vervallen, niet-geadelde tak bestaat |
van Lawick |
Oud Overbetuwsch riddermatig
geslacht, =>
bekend sinds het midden der 14e eeuw, oudtijds genaamd van
der Lawick en in drie geslachten achtereenvolgens gouverneur der
vesting Bredevoort. Sinds 17l5 naar
N.O.I. vertrokken. Erkend 1893, 1894, titel van Baron op alle erkend
1897, 1898. De familie is nog ruimschoots vertegenwoordigd, ook door
niet erkende takken, waarvan een zich geheel ten onrechte van L. van
Pabst noemt, met welk geslacht zij niets uitstaande hebben |
le Grelle |
Antwerpsche familie, =>
sinds midden der 17e eeuw aldaar vermeld en
einde 18e eeuw in de regeering aldaar. Verheven door Keizer Franz II
als Souverein der Oostenrijksche erflanden 1794. Erkend 1822, 1823,
1827. Eén lid werd in 1852 door Paus Pius IX tot Graaf verheven en
als Graaf door Koning Leopold 1 van België erkend 1853 met overgang
bij recht van eerstgeboorte en door Koning Leopold II op alle 1871.
In België bloeien verschillende takken, als Graaf en Jonkheer.
Nederlandsche tak in mannelijke lijn uitgestorven 1922 |
de Lenarts |
Maastrichtsche familie, =>
er
sedert midden 15e eeuw voorkomende en sinds midden 16e in de
regeering.
Benoemd in de Limburgsche ridderschap 1816, met acte van bewijs.
Uitgestorven 1967 |
van Lennep |
Afstammend van eenen bastaard, =>
levend begin 16e eeuw te Arnhem, van een lid v. h. oud-adellijk
geslacht
v. L. aan de Ruhr. Familie van brouwers en goudsmeden; kooplieden te
Amsterdam sinds begin 17e eeuw. In de regeering van Haarlem sinds
midden, van Amsterdam sinds eind 18e eeuw. Verheven tot Baron de l’
Empire door Napoleon 1 28 Oct. 1813; verheven 1822, 1863, 1911,
1927, 1934, sonder eenig recht daarop. Zeer uitgebreid geslacht, ook
in de niet-geadelde takken, nog talrijker dan de geadelde |
Lewe |
Oudadellijk Drentsch geslacht =>
vanaf het begin der 13e eeuw vermeld
en sinds de tweede helft dier eeuw in de regeering der Stad
Groningen. Benoemd in de Groningsche ridderschap bij org. besl. van
1814 en 1815. Baron op alle voor den tak van Middelstum 1831, voor
den nog bloeienden tak van Aduard 1848. Beide hebben stamhouders. De
Jonkheerentak van NijenStein staat op uitsterven |
van Leyden |
Oorspronkelijk van Meerburg genaamd, =>
geslacht behoorend tot den
kleinen adel van Rijnland. De stamvader dezer v. L.‘s verschijnt
voor het eerst eind 15e eeuw en komt weldra in de regeering der Stad
Leiden. Zijne schoonmoeder heette van Leyden uit het geslacht, dat
al in die stad eene rol speelde in de l3e eeuw. Zijn kleinzoon nam
naar Rijnlandschen trant dien naam op en werd 1543 door Keizer Karel
V tot Baron des H. R. Rijks verheven, hetgeen niet werd gevoerd, tot
nadat Keizer Karel VI éen der nazaten in 1732 verheven had tot H. R.
Rijksgraaf. Bij org. besl. van 1814 benoemd in de Hollandsche
ridderschap, N.B. met acte van bewijs. Leden zaten in de regeering
van den Briel, Delft, Haarlem en Leiden. Uitgestorven 1821 |
Leyssius |
Koopliedenfamilie uit Goes, =>
wellicht, doch onbewezen, vroeger uit
Gent, daar vermeld in tweeds helft der 16e eeuw, later te
Middelburg, Amsterdam en Utrecht gevestigd. Verheven 1342, zonder
eenig recht daarop te hebben. Er zijn nog tal van stamhouders in
leven |
van Lidth de Jeude |
Vermoedelijk heet de familie de Jode. =>
De bewezen. stamvader, gehuwd
met eene van Lith, leefde midden 16e eeuw in de Bommelerwaard; eerst
landbouwers, sinds begin 17e eeuw in de regeering van Tiel. Twee
leden in Antwerpen gevestigd, werden door Koning Leopold 1 van
Belgie in 1856 erkend. Verheven, 1911, 1927. De familie is zeer
talrijk, ook in niet-geadelde. takken |
de Liedel |
Familie uit den Eifel, =>
in de omstreken van Trier vermeld, sinds
midden 17e eeuw. Verheven tot Baron de 1’ Empire 2 Jan. 1814 door
Napoleon 1. Benoemd in de Limburgsche ridderschap 1816, N. B. zonder
acte van bewijs. Titel van Baron bij eerstgeboorte 1822.
Uitgestorven 1852 |
van Limburg Stirum |
Geslacht van Rljksonmiddelbare Heeren, =>
wien reeds in de 11e eeuw in
het Rheinland en aangrenzende gebieden het bewind over verschillende
streken toekwam, in eenen tijd, voor dat de namen erfelijk waren.
Zoo heet dit geslacht eerst Graaf van Berg, dan van Huvili, Altena,
Isenberg, ten slotte van Limburg. Dietrich Graaf van Isenberg en
Limburg bezat reeds de hof te Stirheim bij Muhlheim a. d. Ruhr in
het midden der 13e eeuw. Diens oudste zoon stierf voor zijnen vader
en de volgende maakte zich ten nadeele zijner oomzeggers meester van
het graafschap Limburg en dezen moesten zich gedurende 6 geslachten
met de heerliikheid Stirum vergenoegen, totdat die jongere tak in
1598 was uitgestorven en Georg von Limburg heer van Stirum zich
weder Graaf kon noemen. Door zijn huwelijk met Ermgard van Wisch,
die na zijnen dood Gravin van Bronckhorst en Borculo werd, zette hij
nieuwen luister aan zijn geslacht bij en verwierf het
erfbannerheerschap van Gelre voor zijn nageslacht. Zijn
achterkleinzoon huwde in 1618 eene dochter uit den Huize Spiess die
wel 16 riddermatige kwartieren had, doch niet tot het Hohe Haus op
Büllesheim, doch tot het Niedere Haus op Vrechen hoorde. Zijne
loopbaan in Statendienst bracht mede bij het stijgen in rang, dat
hij 1696 luthersch moest worden en 1696 gereformeerd. Ook al huwde
zijn oudste zoon met de Gravin zu Dohna, zijne plaats onder den
Hohen Adel was hij voorgoed kwijt en de daarop volgende geslachten
geven steeds grooter daling in het aanzien hunner huwehjken te
aanschouwen. Erkend als Graaf des H. R. Rijks door Keizer Leopold I
1679. Bij org. besl. van 1814 benoemd in de Geldersche en
Hollandsche ridderschappen en onder de edelen van Friesland. Benoemd
in de Groningsche ridderschap 1814, in de Friesche l6!25,1696 met
hunnen titel van Graaf. Het geslacht h.t.1. is nog zeer uitgebreid;
de Duitsche tak staat op uitsterven, terwijl een tak in België
bloeit |
Lochmann von Königsfeldt |
Familie van Hannoversche hofbeambten, =>
waarvan éen lid verheven werd
in den Rijksadel 1720 door Keizer Karel VI. Diens zoon ging naar
N.O.I. en een kleinzoon werd burgemeester van Wijk bij Duurstede.
Ingelihjfd 1699. De familie staat op uitsterven |
van Lockhorst |
Familie uit Weesp en omstreken, =>
dragende patronymen, voor het eerst
verschijnend midden 16e en eind dier eeuw in de regeering van Weesp.
Pieter Boudewijn Jan WiIlem Jan Beerszz., baljuw van Amstelland en
dijkgraaf van Zeeburg noemt zich, evenaIs zijne broeders, sinds 1680
van Lochorst en voert openlijk het wapen van dit oud riddermatig en
sinds de 11e eeuw bekende, Eemlandsch geslacht Midden 17e eeuw naar
Rotterdam. Verheven zonder recht daarop 1818 en met belofte van
inlijving bij nadere bewijzen 1822. Titel van Ridder bij
eerstgeboorte 1828. Sinds 1827 in de Zuidelijke Nederlanden
gevestigd, bediende de familie zich daar steeds van den titel van
Baron en Barones. Uitgestorven 1921 |
de Loe |
Oud-adellijk geslacht uit Zuid Westphalen, =>
vermeld begin 14e eeuw.
Verheven tot Baron des H. R. Rijks door Keizer Ferdinand II 1629 en
bevestigd door Keurvorst Friedrich Wilhelm van Brandenburg 1661.
Verheven tot Comte de l’Empire door Napoleon 1 1808. Bii org. besl.
van 1814 benoemd in de Geldersche ridderschap. Deze tak stierf met
den benoemde uit. Benoemd in de Limburgsche ridderschap als baron op
alle 1816. Pruissisch Graaf bij eerstgeboorte door Koning Friedrich
Wilhelm IV 1840. Ingelijfd als Baron op alie 1885 in België door
Koning Leopold II De Nederlandsche tak telt voldoende stamhouders.
De takken in België en in Duitschland bloeien |
Lohman |
Familie uit de Nedergaafschap
Bentheim, =>
vermeld te Nieuwenhuis sinds midden der 16e eeuw en eene
eeuw later naar Groningen vertrokken en in de regeering der stad.
Verheven 1817. De familie is zeer uitgebreid, terwijl er nog
niet-geadelde takken bloeien |
van Loon |
De familie heet Molengraaff =>
en was begin 15e eeuw gevestigd te Loon
op Zand; een lid vestigt zich 1481 in ‘s-Hertogenbosch en werd naar
zijne plaats van herkomst genoemd: Over Rotterdam komt de familie
begin 17e eeuw in Amsterdam en 1639 in de regeering aldaar. Verheven
1815 (uitgestorven tak) en 1822. Er is nog één stamhouder. |
Loudon |
Familie uit het Schotsche graafschap Forfar =>
en daar eind 17e eeuw
gevestigd. Deze heeft echter niets uitstaande met de Campbell’s
Graven van Loudon, wier wapen zij voert. Een lid kwam in 1811
tijdens het Britsche bewind op Java en werd in 1824 genaturaliseerd.
Zijn zoon, de gouv.-gen. Loudon, werd in 1884 verheven zonder eenig
recht daarop te hebben. Ta1 van takken leven in Nederland en
Schotland. De geadelde tak is nog ruim vertegenwoordigd |
Lycklama a Neyeholt |
Familie van grietmannen =>
met patronymen tot begin l7e eeuw. Zij zijn
afkomstig uit Steenwijk en kwamen begin 16e eeuw in Stellingwerf. In
begin 17e eeuw werd het patronym van Lyckle, hun naam. Verheven
1817. Uitgestorven 1917. Er bestaan niet-geadelde takken |
van Lynden (A)
(B) |
Oud-adellijk Nederbetuwsch geslacht, =>
sinds eind l3e eeuw aldaar
vermeld. Verheven tot Graaf des H. R. Rijks 1733 door Keizer Karel
VI onder naam van Aspremont Lynden door eene misleidende inbeelding,
die eene Italiaansche afstamming uit het huis Este in de 16e eeuw
had bedacht. Bij org. besl. van 1814 benoemd in de Geldersche en
Utrechtsche ridderschappen en onder de edelen van Friesland. Benoemd
in de Geldersche ridderschap 1814, 1815. Graaf bij eerstgeboorte
1818 en Baron voor a1 de overigen 1819, 1822, 1839, 1869. Graaf bij
eerstgeboorte 1874. Graaf op alle 1882 voor den tak Sandenburg. De
Belgische Graven d’ Aspremont Lynden, die op Rijksadelsdiploma’s uit
de 16e en 17e eeuw daar als zulks zijn erkend, stammen, hoe wel niet
nadrukkelijk aanwijsbaar, in de 15e eeuw uit dit geslacht. De leden
van dit geslacht zijn nog zeer talrijk aanwezig |
Macaré |
Familie in midden 16e eeuw te Valenciennes gevestigd, =>
uitgeweken
naar Antwerpen 1567, naar Middelburg 1586. Kooplieden aldaar en in
begin 18e eeuw in de regeering. Midden dier eeuw werd de naam
Rethaan erbij genomen. Verheven 1844. De familie staat op uitsterven |
Mackay |
Geslacht van Schotsche
clanhoofden, =>
die oorspronkelijk Mac Iye moeten geheeten hebben. De
oudste geschiedenis van Schotland is zéer verward en de afstamming
van deze stamhoofden wordt verre van eensluidend opgegeven, In het
midden der 16e eeuw leefde het bekende stamhoofd der Mackay’s
Huistean Du in Strathnaver. Zijn oudste zoon Donald werd door zijnen
vorst Jacobus VI (1 in Engeland) geridderd 1616 en door diens zoon
Kare1 1 verheven tot Baronet of Nova Scotla 1627 en tot Lord Reay of
Reay 1627, De tweede zoon John is stamvader van eenen tak, ook in
Nederland gevestigd, doch niet tot den Nederlandschen adel
behoorend. De kleinzoon van Donald kwam eind 17e eeuw aan het hoofd
van een regiment Schotten in Statendienst. Diens achterkleinzoons
werden in 18l5 en 1816 verheven, terecht, daar Britten
buitenlandschen adel evenmin erkennen. In 1822 verkregen zij titel
van Baron bij eerstgeboorte, doch in 1858 werd Baron op alle,
ondanks het gebrek aan reciprociteit aan hunne afstammelingen
verleend. In 1875 verkreeg het toenmalig hoofd der Nederlandsche
famille bij uitsterven van den hoofdtak in Schotland, den titel van
Lord Reay. Thans is het stamhoofd 18e Lord Reay, hoofd van den
Nederlandschen tak, h.t.l. geboren, doch genaturaliseerd als Britsch
onderdaan en daar t.l. gevestigd. De famllie is zeer talrijk. |
de Maere |
Oude regeeringsfamilie van St. Nicolaas in ‘t land van Waas, =>
daar
midden 14e eeuw bekend. Een lid, gunsteling van Koning Willem II,
vestigde zich voor den paardenhandel in Zwolle, werd 1848 verheven
en lid der Overijsselsche ridderschap. Zijn derde zoon trad in Ned.
zeedienst, huwde te Zwolle en stierf er. De vader en twee oudere
zoons keerden naar Gent terug, waar de vader den titel van Baron bij
eexstgeboorte ontving van Koning Leopold II 1871. Beide zoons waren
1867 aldaar erkend en de jongste ontving 1896 ook den titel van
Baron bij eerstgeboorte, alles van Koning Leopold II van België |
van der Maesen |
Tongerensche regeeringsfamilie, =>
er bekend vanaf het midden der 16e
eeuw en begin 18e in Maastricht gekomen. Benoemd in de Limburgsche
ridderschap 1816, 1817, met acte van bewijs. Nog eenige stamhouders
zijn in leven |
de Marchant |
Regeeringsfamilie ten platte lande =>
van en in de stad Namen, bekend
vanaf het midden der 14e eeuw; in de 17e eeuw groot-industriëelen in
Luxemburg. Verheven in den adel door Koning Karel II van Spanje, als
Souverein der Spaansche Nederlanden 1681, tot Baron door Keizer
Karel VI 1728, tot Graaf door Keizerin Maria Theresia 1749, tot
Graaf des H. R. Rijks 1752 door H. D. Z. Benoemd in de Limburgsche
ridderschap 1816 en 1642 als graaf op alle. Door huwelijk in 1652
met de erfvrouwe van Ansembourg verwierf de familie deze
Luxemburgsche heerlijkheid, waarnaar zij zich bij voorkeur noemt. De
in de Umburgsche ridderschap benoemde liet drie zoons na, waarvan de
oudste den Luxemburgschen, de middelste den Nederlandschen, de
jongste den Belgischen tak vormt. Er zijn bij den Nederlandsche
voldoende stamhouders |
Martens |
Bekend te Rijsbergen N. Br.=>
in
het midden der 15e eeuw als landbouwers, begin 16e eeuw naar
Antwerpen, in het vleeschhouwersgild en in den raad aldaar,
uitgeweken naar Amsterdam 1581 en 1628 naar
Utrecht: in de regeering aldaar. Verheven 1929. De famille staat op
uitsterven |
Martini |
Weselsche familie, =>
daar eind Xe eeuw woonachtig en Martens genaamd,
pas in het midden der 17e eeuw tot Martini geworden. In de regeering
van ‘s-Hertogenbosch. Verheven 1922 (uitgestorven tak) en 1644
zonder eenig recht daarop. Eén stamhouder overleeft |
van Masssow |
Pommersch oud-adellijk geslacht, =>
vermeld vanaf midden. l3e eeuw. Een
nog overal in Duitschland zeer talrijk verbreid geslacht. Een lid
van den tak, die sinds 1544 beleend was met het goed Brünnow, kwam
eind 17e eeuw in Statendienst. Ingelijfd 1817. De tweede zoon van
den ingelijfde verzocht den titel van Baron, waarop hij recht meende
te hebben en toen hem dit geweigerd was, verzocht en verkreeg hij
schrapping van de adelslijsten 1937. Zijnen ouderen, ongehuwden
broeder werd 1644 Baron op alle verleend. Uitgestorven 1909 |
de Mauregnault |
Henegouwsche familie, =>
in het Maamsch Quaet Reinoutken geheeten en
vermeld in het midden der 16e eeuw. Verheven tot Ridder door
Aartshertog Mathias, stadhouder 1578. Begin 17e eeuw te Veere
gekomen en splitsing in ouderen tak, die aldaar in de regeering
blijft en die in de 19e eeuw den naam de Buvry, naar een in 1764
gesloten huwelijk van voorouders, aannam en jongeren tak, die begin
18e eeuw den naam Boreel erbij nam naar een in 1651 gesloten
huwelijk van voorouders, doorgaans in krijgsdienst was en in de 19e
eeuw in hooge ambten in Holland. Erkend 1815, 1816. Beide takken
hebben nog stamhouders. Het hoofd der familie is in Victoria,
Australie gevestigd en nam den naam zijner moeder (Wlison) voor het
gemak aan |
de Maurissens |
Dendermondsche familie, =>
bekend vanaf eind 15e eeuw, sinds begin l7e
in hooge ambten aan het Brusselsche Hof, o.a. als wapenkoningen.
Verheven tot Ridder door Karel II van Spanje 1679. Erkend 1822 met
Ridder bij eerstgeboorte voor een lid, dat eind 13e eeuw in
Statendienst was gekomen. Twee zijner zoons kozen in 1639 voor
België, alwaar hun nageslacht nog bestaat. Nederlandsche tak
uitgestorven 1633 |
May |
Familie van Britsche bouwers
van schepen, =>
sinds het midden der 17e eeuw bekend en begin 18e in
dienst der Amsterdamsche admirallteit gekomen en daar in drie
geslachten tot eind 18e gebleven, daarna wederom in drie geslachten
consul-generaal der Nederlanden te Londen. De familie is steeds met
Engelsche vrouwen getrouwd en Engelsch gebleven. Zij is d.t.l. nog
gevestigd. Zonder eenig recht daarop verheven 1882 |
Mazel |
Familie uit Languedoc, =>
uitgeweken naar Amsterdam na herroeping van het Edict van Nantes
1685. Doorgaans predikanten. De oud-gezant Mazel werd 1894 zonder
eenig recht daarop verheven. Deze tak staat op uitsterven, terwijl
twee niet-geadelde, gesproten uit zijne broeders, nog bestaan
|
de Meer |
Familie sinds begin 16e eeuw bekend in het land van Valkenberg. =>
Sinds begin 18e eeuw eigenaars van de baronie Moorsel en zich Baron
noemend. Ten onrechte in de Limburgsche ridderschap benoemd, als
Baron op alle, 1842. De benoemde liet slechts ééne dochter na, die
in 1865 als laatste van hare familie stierf |
van der Meer |
Delftsche regeeringsfamilie, uit Alkmaar afkomstig, =>
die zich
inbeeldde af te stammen van de van der M’s, die tot den kleinen
Hollandschen adel gerekend werden. Zij komen sinds begin der 16e
eeuw voor. Later in ambten in Woudrichem en Lichtenvoorde. Verheven
1890. De familie is nog door enkele leden vertegenwoordigd en heeft
een paar stamhouders |
van Meeuwen |
Familie uit de omstreken van ‘s-Hertogenbosch, =>
gedurende drie
geslachten in de regeering van Oss vanaf de laatste jaren der 17e
eeuw. Zonder eenig recht daarop verheven 1834. De familie heeft nog
stamhouders |
Melort |
Oorspronkelijk Melot genaamd =>
en afkomstig uit Belgisch Limburg, waar
zij midden 17e eeuw voorkomen in Maeseyck. Later chirurgijns in
Noord-Brabant. Zonder eenig recht daarop verheven 1841. De
begiftigde was gehuwd met eene Jvr. Wittert, wier wapen bij de
toekenning van een dito aan hem, danig geplunderd blijkt.
Uitgestorven 1898 |
Melvill |
Geslacht vermoedelijk uit Normandie =>
afkomstig en in Schotland
vermeld sinds eind der 13e eeuw. Verkrijging van de baronie Carnbee
in begin 14e eeuw. Verheven tot Baron door Koning Jacobus VI van
Schotland 1616 en tot Graaf (Earl) 1691 door Konlng Willem III. De
verwerver huwde met de erfdochter der Earls of Leven. Hun
nageslacht, in Engeland gevestigd, voert de beide namen. Een lid
kwam in het begin der 18e eeuw in Statendienst. Verheven 1815, na in
1803 van de gerechtigden verlof verkregen te hebben om van Carnbee
aan den naam toe te voegen. Verleend Baron bij eerstgeboorte 1822 en
Barones persoonlijk 1834 voor oudste kleindochter van den len Baron.
Een stamhouder overleeft |
Merkes |
In feite Marcusse genaamd en als Rijnschippers =>
uit Keulen eind 17e
eeuw te Dordrecht gekomen. De kolonel der genie, groot-gunsteling
van Koning Willem II, werd 1646 verheven. Hij was door koop heer van
Gendt in de Betuwe. Zijn jongste zoon verdween begin 20e eeuw
spoorloos. Hij was toen ongehuwd en over 60 j.; tevens de laatste |
van Merlen |
Familie uit Grave, vanouds van Merlaer genaamd =>
en daar gevestigd
eind 15e eeuw, doch meestal voor-komend als Roelofs en pas na 157l
van Merlen; in de regeering van Grave, burgers van Antwerpen 1567 en
daar bekende plaatsnijders en drukkers. De familie bleef daar
gevestigd. De ritmeester van M. kwam 1795 in dienst h.t.1. Hij werd
5 April 1814 verheven tot Baron de 1’ Empire. Zijn zoon werd zonder
eenig recht daarop verheven 1836. De familie staat op uitsterven |
de Mey |
Oorspronkelijk de May genaamd en afkomstig uit Frankrijk; =>
begin 17e
eeuw uitgeweken naar Kampen. Splitste zich midden 17e eeuw in twee
takken, die beide in de regeering van Rotterdam zaten. De oudere
tak, genaamd van Streefkerk, werd 1826 verheven en datzelfde jaar
werd titel van Baron bij eerstgeboorte verleend voor uitgestorven
tak. Er bestaat nog een lid van in N.O.I. De jongere tak verwierf
begin 19e eeuw de heerlijkheid Alkemade, is ook in 1826 verheven,
stierf h.t.1. in 1940 uit, doch bestaat nog op N. Zeeland en
Tasmanië, terwijl een afstammeling in Frankrijk woont |
Meyer |
Familie van landvoogden uit
het kanton Zürich, =>
vanaf de 16e eeuw daar bekend en als officier in
een
Zwitsersch regiment h.t.1. gekomen 1769. Verheven 1842. Eene nog
zeer uitgebreide famiiie, grootendeels in N.O.I. gevestigd |
Michiels |
Familie uit Horst in de Peel; =>
daar midden 17e eeuw bekend. Verheven
tot Chevalier de 1’ Empire door Napoleon 1 1813. Verheven zonder
eenig recht daarop tot Baron overgaande bij eerstgeboorte: M. van
Kessenich, 1822 en diens broeder M. v. Verduynen evenzoo 1841. De
tak Kessenich is nog ruim vertegenwoordigd; die van Verduynen staat
op uitsterven |
van Middachten |
Oud-adellijk geslacht uit de graafschap Zutphen, =>
in de 13e eeuw
bekend onder den naam van Steenre. Door huwelijk met de erfdochter
van Middachten werd sinds de 15e eeuw dezen naam aangenomen. Sinds
midden 16e eeuw door huwelijk in Overijssel geraakt en daar in de
ridderschap. Bii org. besl. van 1814 In die ridderschap benoemd.
Sinds lang had men zich bediend van den titel van Baron, doch dese
werd niet aangevraagd, hoewel er zes zoons waren, die allen Jong, of
ongehuwd stierven, op een na, die slechts dochters naliet.
Uitgestorven 1901 |
van der Mieden |
Familie van 17e eeuwsche schoenmakers en leerkoopers =>
in Alkmaar, met
de l8e eeuw aldaar in de regeering gekomen. Verheven 1902. Er zijn
nog eenige stamhouders |
de Milly |
Picardische familie, begin 19e eeuw in Statendienst gekomen. =>
Verheven 1840 met belofte van inlijving na betere bewijzen van
afkomst. Er zijn nog stamhouders |
Mock |
Züricher familie, =>
die aldaar
in de 16e eeuw i. d. Grooten Raad zat en waarvan een lid, als
officier in
een Zwitsersch regiment, begin 18e eeuw h.t.1. kwam Verheven 1922.
Er is nog één stamhouder |
Mollerus |
Paltzer predikantenfamilie, =>
daar sinds midden 16e eeuw bekend, die
den naam Möller verlatijnschte en midden 17e eeuw h.t.1. kwam.
Zonder eenig recht daarop verheven 1816, Baron bij eerstgeboorte
1920 en evenzoo voor twee broeders, 1822 en 1843, wier takken
uitstierven. De familie is nog goed vertegenwoordigd |
van der Muelen |
Antwerpsche koopmansfamilie =>
uit de 16e eeuw, in de regeering aldaar en na 1585 uitgeweken naar
Bremen en Utrecht en daar in de regeering. Verheven 1913, doch
uitgestorven 1942. Ta1 van niet-geadelde
takken overleven |
von Mühlen |
Leipziger familie =>
uit de 16e eeuw genaamd Miuler. Verheven in den
Rijksadel door Keizer Ferdinand III 1640, met aanneming van den naam
von Mühlen, later militaire familie, midden 18e eeuw in Statendienst
gekomen. Ingelijfd 1828. Er zijn nog stamhouders |
Mulert |
Oud riddermatig Overijsselsch geslacht, =>
in de 14e eeuw bekend. Bij
org. besl. van 1814 benoemd in de Overijsselsche ridderschap. Erkend
als Baron op alle 1822. De familie in de 19e eeuw nog zeer talrijk,
staat op uitsterven. Er bestaat nog een tak in Duitschiand en in de
Ver. Staten |
Munter |
Harlingsche koopliedenfamilie, =>
eind 16e eèuw in Amsterdam gekomen en
aldaar in de regeering. Verheven 1815. Uitgestorven 1861 |
de Muralt |
Geslacht van stadhouders uit Locarno, =>
daar in de 12e eeuw vermeld.
Een lid werd 1570 burger van Berri, waar de familie in den Grooten
Raad kwam. Een hunner kwam als officier in een Zwitsersch regiment
begin 19e eeuw h.t.l. Ingelljfd 1840. Er zijn nog stamhouders. In
Bern en Zurich bloeien takken |
van Naerssen |
Oude middeleeuwsche
regentenfamilie te Dordrecht, =>
verm. daar gekomen begin 14e eeuw uit
Arcen a. d. Maas. Later kooplieden te Rotterdam. Uitgestorven in
mannelijke lijn 1948. Verheven 1900. |
van Nagell |
Oud-adellijk geslacht uit Ravensberg =>
en er begin 13e eeuw bekend.
Door huwelijk met de erfdochter van Ampsen midden 16e eeuw h.t.1.
gekomen. Bij org. besl. van 1814 benoemd in de Geldersche
ridderschap en nog in 1814 en 1816. Erkend als Baron op alle 1822.
De Duitsche takken N. Ittlingen en N. Vornholz werden in 1845, de
tak N. Gartrop in 1846 als Freiherren erkend door Koning Friedrich
Wilhelm IV van Pruissen. H.t.1. staat het geslacht op uitsterven |
Nahuys |
Familie van onbekende herkomst, =>
verschijnende in Gelderland begin
17e eeuw, vervolgens lang in de regeering van Oirschot. Op
ingebeelde, doch niet bestaande afkomst uit de Graven van Horstmar
Ahaus, ten onrechte ingelijfd 1835, 1836, 1885 en 1886. Baron bij
eerstgeboorte voor twee leden 1842. Er zijn voldoende stamhouders en
ta1 van niet-geadelde takken. Een wel-geadelde leeft in Argentinie |
van Nassau |
Afstammend van Lodewijk, geb. 1604, =>
jongsten zoon van Prins Maurits
van Oranje-Nassau bij Jvr. Margaretha van Mechelen, wiens zonen door
Keizer Leopold 1 in 1679 verheven werden tot Graven des H. R. Rijks
en erkend als Graven van Nassau. Bij org. besl. van 1814 benoemd in
de Hollandsche ridderschap als Graaf op alle. Uitgestorven 1824 |
de Negri |
Genueesche familie, =>
waarvan
een lid van den Roomsch-Koning Maximilian II 1568 adelserkenning
verkreeg. Eind 17e eeuw in krijgsdiènst in West Duitschland gekomen
en zich sinds begin 18e aldaar Baron noemend. Ten onrechte met Baron
op alle benoemd in de Limburgsche ridderschap 1816. Uitgestorven
1934. Takken in Duitschland bestaan |
Nepveu |
Afstammend van den laatsten koster der gereformeerde gemeente=>
van
Charenton bij Parijs, die 1686 naar Amsterdam uitweek; vervolgens
naar Suriname. De Minister van Staat, luit.-gen. Nepveu verheven als
Baron bij eerstgeboorte 1849. Uitgestorven 1903. De niet-geadelde
takken, spruitende uit oudere broeders van den generaal, zijn zeer
uitgebreid |
van Neukirchen Nyvenheim |
Cleefsch oud-adellijk geslacht, =>
in de l2e eeuw vermeld. De stamreeks
vangt echter eerst aan in de 16e eeuw. Adelsbevestiging door
Keurvorst Friedrich Wilhelm 1 van Brandenburg 1646. Bij org. besl.
van 1814 benoemd in de Geldersche ridderschap, vervolgens 1815.
Erkend als Baron op alle 1822, 1882. In Pruissen door Koning
Friedrich Wilhehn IV in 1852. In Nederland uitgestorven 1940. Ook de
takken in Duitschland en Frankrijk zijn uitgestorven |
Nispen (tot Pannerden), van |
Oude West-Brabantsche familie, =>
in de 14e eeuw al voorkomend. De hier te behandelen tak was doops
gezind tot 1675, eerst kooplieden, dan rentmeesters in Gelderland.
Zonder eenig recht daarop benoemd in de Geldersche ridderschap 1818,
met acte van bewljs. Er zijn drie verschillende takken, spruitend
uit een lid, in 1765 overleden,
l. een tak, thans gevestigd in
Zuid-Afrika, N.O.I. en h.t.l.,
2. een met-geadelde tak,
h.t.1. uitgestorven, doch nog in Duitschland levend.
3. een tak, waarvan de oudste
zoon den ondertak van Sevenaer stichtte, h.t.1. zeer talrijk
vertegenwoordigd en gedeeltelijk ook in Argentinië, en de tweede
stam-vader werd van den tak van Pannerden, mede zeer uitgebreid
h.t.l. |
op ten Noort |
Familie, sinds het begin der 14e eeuw voorkomend in de IJsselsteden =>
en sinds begin der 17e in de regeering van Zutphen. Verheven 1834
(in 1911 uitgestorven jongere tak) en 1967. Er is een aantal
stamhouders aanwezig |
von Oberndorff |
Paltzer adel, =>
vermeld vanaf midden der 13e eeuw. Sinds midden 17e
eeuw in Frankenland gevestigd en zich sindsdien bedienend van den
titel van Freiherr. Erkend als Freiherr en verheven tot Rijksgraven
1790 door Keurvorst Karl Theodor van de Paltz als Rijks-vicaris.
Ingelijfd 1936 als Graaf op alle. Een oudere tak bloeit in Baden. De
Nederlandsche heeft één stamhouder |
van Oldenbarneveld genaamd Witte Tullingh |
Waarschijnlijk tak van het geslacht van Oldenbarneveld, =>
dat tot den
kleinen Veluwschen adel behoorde. Het onderhavige geslacht leefde in
de 16e eeuw te Amersfoort onder patronym, als brouwers. In de 17e
eeuw in ééne generatie in de regeering aldaar. Een lid, zich einde
dier eeuw in ‘s-Gravenhage vestigend, nam den naam zijner moeder aan
en leefde evenals zijn zoon, aldaar als Tullingh, ter vermijding van
moeilijkheden in verband met den in 1619 geschavoteerden
raadpensionaris. In de 18e eeuw werd echter de naam van
Oldenbarneveld weer opgenomen, doch Tullingh niet verlaten, terwijl
de moedersnaam Witte in 1745 den naam nog langer kwam maken. Zonder
recht daarop verheven,terwijl erkenning, blijkbaar niet werd
aangedurfd, 1815. Geadelde tak uitgestorven 1941. Er bestaan
niet-geadelde takken |
van Oldeneel |
Oud-adellijük Overijsselsch geslacht, =>
begin 14e eeuw voorkomend
onder den naam Vincke en gevestigd in de buurschap Oldenelde in
Zwollerkarspel In dit verband is merkwaardig, dat het wapen drie
venkelblaadjes (in het Latijn: vinculal vertoont. In de regeering
der IJsselsteden vanaf begin 15e tot eind 16e eeuw. Erkend als Baron
op alle 1819, 1926. In België door Koning Leopold 1 1842. De oudste
tak, z.g. van Heerenbrinck, telt nog één lid, in de V. S. v. N. A.
gevestigd. De tak tot Oldenzeel bloeit in België en heeft h.t.1. éen
stamhouder |
d'Olne |
Familie met gelijknamig goed in het graafschap Dalhem, =>
in einde 16e
eeuw daar bekend. Verheven tot Ridder des H. R. Rijks 1664 door
Keizer Leopold 1. Terugkoop van Olne 1668 en onbevoegd aannemen
sinds begin 19e eeuw van den titel van Baron. Ten onrechte als Baron
op alle benoemd in de Limburgsche ridderschap 1816, uitgestorven
1891 |
van Omphal |
Famille uit Andernach in Rheinland, =>
die met de 16e eeuw aan het
licht treedt. Rijksadel door Keizer Ferdinand 1 1559. Ingelijfd 1834
als Baron bij eerstgeboorte. Begin 18e eeuw in Statendienst
getreden. Uitgestorven 1863 |
Ortt |
Familie uit de 15e eeuw in het graafschap Isenburg bekend =>
en in de
regeering van Frankfurt a. M. Over Antwerpen naar Amsterdam gekomen
begin 17e eeuw en in het midden daarvan in de regeering. Verheven in
den Rijksadel 1539 door Keizer Karel V. Rijksadel door Keizer Franz
II 1864 voor eenen Orth, tot deze familie behoorend. Ten onrechte
dus verheven en niet ingelijfd 1818. In de 19e eeuw zeer talrijk; er
is slechts één stamhouder |
van der Oudermeulen |
Familie uit Lier, =>
prov. Antwerpen, kooplieden, begin 17e eeuw in
Amsterdam gekomen. Persooniijke titel van Barones v. d. 0. voor de
gewezen grootmeesteres van Koningin Sophie, de wed. E. van der 0.
geb. A. van Wickevoort Crommelin, 1806-1883, in 1877 |
van der Lely van Oudewater |
Familie van kleine kooplieden =>
te Rotterdam en daar einde 16e eeuw verschijnend, doch pas in de 17e
onder den naam van der Lely; door huwelijk in Delft terecht gekomen
en met de 18e eeuw in de regeering. Een lid, eind 18e eeuw levend en
werkend in de geschiede nis zijner famaie, meende, ten onrechte, dat
hij uit het
Goudsche regeeringsgeslacht van Oudewater stamde en dat hij den naam
eener voormoeder droeg. Verheven 1815. Uitgestorven 1835 |
van Pabst |
Cleefsch geslacht van ambtmannen, =>
bekend uit aanvang der 15e eeuw.
Adel erkend door Koning Friedrich Wilhelm 1 van Pruissen 17l2. Door
een in 1737 gesloten huwelijk met Jvr. van Lawick van den Cortenberg
nam de oudste tak dien naam erbij. Benoemd in de Geldersche
ridderschap 1815, met acte van bewijs. Ingelijfd 1860. Persoonlijke
titel van Baron voor een lid 1906. De oudste tak heeft nog éénen
stamhouder, de jongere tak stierf 1916 in mannelijke lijn uit |
van Pallandt |
Guliksch oud-adellijk
geslacht, =>
begin 14e eeuw in Aken verschijnend, als Ridder, tevens
magistraat. Het toen gevoerde wapen doet vermoeden, dat dit geslacht
een jongeren tak vormde van een ander in dat gewest. Titel van
Freiherr 1520 door Keizer Karel V voor een tak, die 1555 door
denzelfden vorst tot Graaf van Culemborg verheven is en 1639
uitstierf. Erkend als Rijksvrijheer door Keizer Leopold 1 1675.
Benoemd in de Geldersche en Overijsselsche ridderschappen bij
org. besl. van 1814. Baron op alle 1818. Hoewel zeer talrijk in de
19e eeuw, zijn vele takken uitgestorven, zoodat er nog weinig
stamhouders overblijven |
van
Panhuys |
Familie uit Luikerland, =>
er sinds eind 15e eeuw bekend. Eén tak kwam
over Antwerpen naar Leiden, zat daar in de regeering, werd bij org.
besl. van 1814 be noemd in de Utrechtsche ridderschap met acte van
bewijs en stierf met den benoemde 1835 uit. Een andere zat in de
regeering van Limburg, later in die van Maastricht en werd dus
zonder eenig recht daarop bij org. besl. van 1814 benoemd in de
Groningsche ridderschap met acte van bewijs. Verheven 1815, 1821.
Baron bij eerstgeboorte, voor uitgestorven tak 1874. De familie is
nog goed vertegenwoordigd |
Paspoort |
De naam is ontleend aan eenen bijnaam, =>
die door patronym dragende
leden pas tweede helft der 17e eeuw in zwang kwam. Familie van
kleine ambtenaren in de 17e eeuw te Delft, sinds begin 18e eeuw in
de regeering van Middelburg. Verheven 1832; uitgestorven 1922 |
Pauw |
Oude Hollandsche adel, =>
in begin 14e eeuw in West-Friesland
opduikend. De naam Pauw komt in het eind dier eeuw in zwang en
verdringt den oorspronkelijken naam de Grebber bij dezen tak, zoodat
de familie zich niet eens meer daarvan bewust was, toen zij in de
17e eeuw op het toppunt van haren roem stond. In de regeering van
Gouda eind 15e, in die van Amsterdam eind 16e, in die van Delft
vanaf begin 17e eeuw. Verheven in den adel door Koning Jacobus 1 van
Engeland 1612, door Koning Lodewijk XIII van Frankrijk 1622 voor
uitgestorven takken. Ten onrechte 1847 verheven als Ridder bij
eerstgeboorte en niet erkend. Uitgestorven in mannelijke lijn 1939.
Een niet-adellijke tak staat op uitsterven |
de
Pélichy |
Bourgondische familie, =>
daar in de 16e eeuw bekend en einde 17e in
Amsterdam gekomen. Verheven tot Baron in de Oostenrijksche
Nederlanden door Keizer Karel VI 1726. Van drie broeders in het
begin der 19e eeuw werd de oudste benoemd in de West-Vlaamsche
ridderschap 18l6; zijne nakomelingen bleven in België; de tweede is
in 1823 erkend en 1826 werd hem verleend Baron bij eerstgeboorte.
Zijn zoon ging tot den Belgischen adel over. De derde werd
Oostenrijker en 1817 ingeschreven in de Tyroler adelsregisters als
Baron, waar die tak in 1918 uitstierf |
von
Pelser |
De naam luidde te Aken eind
15e eeuw: Kremer genannt Peltzer, =>
naar het beroep. Kooplieden
aldaar; in de 17e eeuw in de regeering. Verheven in den adel door
Koning Philips V van Bourbon in Spanje 17l6. Verheven in den
Rijksadel door Keizerin Maria Theresia 1766. Ingelijfd 1822; erkend
door Koning Friedrich Wilhelm III van Pruissen 1829. Daardoor werd
de familie weer Duitsch, behalve één tak, in 1863 weer Nederlandsch
geworden. Er is nog één stamhouder,
terwijl in Duitschland takken bestaan |
de Perponceer |
Oude adel uit Périgord, =>
door Hendrik IV en Lode wijk XIV, Koningen
van Frankrijk in 1664 en 1644 erkend. Door een huwelijk in 1607 met
eene Sedlnitski-Choltitz werd de naam S. erbij genomen midden 17e
eeuw. Reeds in 1664 in Statendienst. Bij org. besl. van 1814 benoemd
in de Utrechtsche en Zeeuwsche ridderschappen met acte van bewijs.
Ingelijfd als Baron bij eerstgeboorte 1822; Graaf bij eerstgeboorte
1825. Zijne drie zoons werden in 1852 door Koning Friedrich Wilhelm
IV in den Pruissischen adel ingelijfd, als Graaf op alle, waar hunne
afstammelingen nog bestaan. Een niet erkende tak h.t.l. stierf in
1929 uit |
von Pestel |
Duitsche geleerdenfamilie, =>
vermeld in midden eind 16e eeuw. Verheven
in den Pruissischen adel 1774 door Koning Friedrich II en in den
Rijksadel door Keizer Eranz II 1792. Ingelijfd 1838. De tak, zich
h.t.1. noemende van Peste1 is in 1935 in mannelijke lijn
uitgestorven. Van den tak von Peste1 is nog één stamhouder. In
Duitschland leeft een tak |
de Pesters |
Maastrichtsche famille =>
in de 14e eeuw daar bekend en in de 17e eeuw
daar tot aanzlen gekomen; eind dier eeuw naar Utrecht en daar in de
regeering. Volgens mededeeling van eenen Maastrichtschen
oudheid-kenner, zou de naam oudtijds s’ Pistors hebben geluid. De
“pistor” was de bakker, die de ouwels leverde aan het kapittel van
Sint Servaas. Verheven in den Rijksadel 1706 door Keizer Joseph 1 en
tot Rijksbaron door Keizerin Maria Theresia 1766 voor een in 1806
uitgestorven tak. Bij org. besl. van 1814 benoemd in de Utrechtsche
ridderschap met acte van bewijs. Er zijn nog stamhouders |
de Petersen |
Deensche familie uit Rendsburg, =>
die in den persoon van een gewezen
opperkamerdienaar van Koning Frederik III, h.t.1. als agent opdook
in het midden der 17e eeuw. Rijksbaron door Keizer Leopold 1, 1676.
Ten onrechte ingelijfd met simpel praedicaat 1815. Uitgestorven 1914 |
Petit |
Fransche familie van onbekende herkomst, =>
die in de 17e eeuw in
Limburg opduikt en daar hooge ambten bekleedde. Ingelijfd 1816.
Uitgestorven 1906 |
Pichot |
Familie uit Bergerac =>
en uitgeweken 1680 naar Amsterdam en kort
daarop naar Suriname. Eind 18e eeuw kwam een lid h.t.1. en werd in
Maastricht schepen, later burgemeester. Zijn zoon huwde Jkvr. van
Slijpe, wier vader verheven was met belofte, dat het praedicaat zou
vererven op zijn kleinzoon Pichot. Deze liet slechts eene dochter
na, laatste van hare familie. De tak Pichot du Plessis behoort niet
tot den adel |
de Villers de
Pité |
Familie uit Luikerland, =>
wier naam oudtijds Piteit geschreven werd en
die begin 15e eeuw vermeld wordt. Na een huwelijk in 1493 met de
erfdochter van Eben c.a. werd de naam de Villers erbij genomen.
Benoemd in de Limburgsche ridderschap 1816 met acte van bewijs.
Uitgestorven 1941. De familie heeft altijd in België gewoond, doch
bezat in de 19e eeuw het kasteel Oost te Schin op Geul |
van der Plaat |
Familie van kleine burgers in Grave =>
in de 17e eeuw, in de 18e in de
regeering aldaar. Zonder eenig recht daarop verheven 1842. De
verhevene was groot gunsteling van Koning Willem II. Uitgestorven
1963 |
van Plettenberg |
Adel uit het land van de Mark =>
en vermeld in einde 13e eeuw. Een lid
van een in aanzien gedaalden tak kwam 1591 in Statendienst. Verheven
tot Rijksbaron door Keizer Leopold 1 1661. Bij org. besl. van 1814
benoemd onder de Edelen van Friesland en 1825 in die ridderschap.
Aanvulling in 1848 dezer benoeming met: Baron op alle. Uitgestorven
1929 |
de Plevits |
Famille uit de graafschap Loon, Belg. Limburg =>
en daar onder den naam
Plevoets in de 17e eeuw bekend. Een lid, overste in keizerlijken
dienst, werd verheven tot Rijksridder door Keizerin Maria Theresia.
Zijne zoons werden benoemd in de Limburgsche ridderschap met acte
van bewljs en aan den jongste werd 1822 zonder recht of reden de
titel van Baron op alle verleend. Uitgestorven 1860 |
Ploos van Amstel |
Familie van landbouwers uit Loosdrecht, =>
die zich inbeeldde af te
stammen van de Heeren van Amstel, uit den tak van Mijnden. Reeds in
de 15e eeuw dorpsnotabelen. Een hunner wist, tot aanzien gekomen,
Prins Frederik Hendrik in 1636 tot eene verklaring te bewegen, dat
dit inderdaad zoo was en hij werd dan ook als edelman erkend, b.v.
door de Utrechtsche ridderschap. Reeds in de 19e eeuw was men
overtuigd, dat de beweerde afstamming uit de van Amstel’s valsch
was, doch, ondanks dien, werd 1864 een hunner erkend op de
verklaring van 1636. Dit is herhaald in 1865, 1883, 1886, ja tot in
1922 toe. Van deze bestaan nog eenige stamhouders, terwijl de
niet-geadelde takken Ploos en Pl. v. Amstel legio zijn |
van de Poll |
Oud geslacht uit het land van
Monffoort, =>
dat zijnen naam ontleent aan een goed den Pol in Mastwijk
en vanaf begin 14e eeuw voorkomt. Het is vrijwel zeker,
dat zij dien naam aannamen na den moord op Graaf Floris V door
Herman van Woerden c.s., omdat zij jongere zonen uit dat huis waren.
In de 15e en 16e eeuw in de regeering van Monffoort en midden dier
eeuw in Amsterdam, waar zij terstond in de regeering kwamen. Comte
de l’Empire door Napoleon 1 voor uitgestorven tak. Verheven 1815,
1816, 1817,1875, 1876, 1889. Er zijn nog ta1 van vertegenwoordigers
in leven |
de Pollart |
Familie uit Montfort in Limburg, =>
verschijnend in de 16e eeuw. Hooge
ambtenaren in Roermond. Benoemd in de Limburgsche ridderschap 1817
met acte van bewijs. Deze was de eerste, die zich de Pollart noemde,
liet slechts dochters na, waarvan de laatste 1870 stierf |
Pompe |
Familie, voorzover bekend, afkomstig van Antwerpen, =>
vervolgens te
Goch eind 16e eeuw. Begin 17e eeuw in de regeering van Dordrecht. In
den adelstand verheven, door Koning Karel 1 van Engeland 1637.
Verheven 1818. Er zijn nog h.t.1. eenige stamhouders benevens een
niet-geadelde tak, terwijl een geadelde tak zich in Rhodesië
gevestigd heeft |
de Posson |
Famiiie van Luiksche industriëelen, =>
in de 16e eeuw opgekomen. In de
regeering van Luik in de 17e eeuw en Namen 17e en 18e eeuw. Verheven
in den adel 1754 door Keizerin Maria Theresia. Erkend met verleening
van Baron bij eerstgeboorte 1624. Erkend door Koning Leopold 1 van
Belglë 1852, Baron bij eerstgeboorte door Koning Albert 1922. In de
mannelijke lijn in Nederland uitgestorven 1909. De takken in België
bestaan nog |
Prins |
Rotterdamsche koopmans- en reedersfamilie, =>
aldaar eind 16e eeuw
bekend en midden 17e in de regeering. Verheven 1636 en 1669. Er zijn
een paar stamhouders |
van Putkammer |
Pommersch oud-adellijk geslacht, =>
vermeld in de 18e eeuw en in
Duitschland zeer uitgebreid, waarvan een lid in het begin der 13e
eeuw in Statendienst kwam. Ingelijfd 1816, uitgestorven 1878 |
von Quadt |
Keulsch oud-adellijk geslacht =>
in de 11e eeuw vermeld. Verheven tot Rijksbaron 1502 door Keizer
Maxi-milian 1, bevestigd door Keizer Leopold 1 1664. Ver- heven tot
Rijksgraaf door Keizerin Maria Theresia 1752. Verheven tot Fürst bij
eerstgeboorte door Prins- regent Luitpold van Beieren 1901. De
oudste tak op Wickradt kreeg door huwelijk begin 17e eeuw de
waardigheden van erfdrossaard en erfhofmeester van Gelre en Zutphen,
kwam in Statendienst en in de Nijmeegsche ridderschap. Een huwelijk
met Maria van Gent in 1673 bracht Loenen c.a. in de famille. Benoemd
in de Geldersche ridderschap 1814, erkend als Graaf op alle 1822.
Deze tak verkocht alras de Nederlandsche goederen en vestigde zich
op Isny in Württemberg, dat zij in 1801 in ruil voor de goederen in
Rheinland verkregen hadden. De jongere tak, die eind 17e eeuw
Huchtenbroeck verwierf, verscheen pas eind 18e eeuw in Statendienst.
Benoemd in de Limburgsche ridderschap als Baron op alle 1817.
Uitgestorven 1876. De oudste tak bloeit nog in Duitschland |
Quarles |
Eene oude Engelsche familie, =>
die zelf meende, reeds voor de verovering der Normandiërs in 1066,
daar bekend te zijn geweest, doch blijkbaar niet tot den erfelijken
adel werd gerekend. De familie h.t.1. meent af te stammen van eenen
tak, die in de 15e eeuw uit Schotland kwam, langen tijd in Norfolk
en toen in Londen leefde en dat de eerste Q., die in Nederland kwam,
een zoon was van Edward en Alice Allott, dochter van Sir John,
lordmayor van Londen. Wijders, dat deze John Q., die in 1594 geboren
heet, edelman aan het Hof van de z.g. Winterkoningin was. Dit kan
niet juist zijn, daar in de uitgebreide litteratuur over den
Winterkoning en zijn hof, nergens gewaagd wordt van. J. Q. Wel was
aan dat hof als schenker van 1613-1620 verbonden Francis Q. uit
Essex (1592-1644), die later als puriteinsch dichter grooten naam
verwierf. Schrijver dezer heeft in 1928 voor andere doeleinden eene
briefwisseling gevoerd met een der leden van Herald’s College, die
groote belangstelling toonde in de geschiedenis der familie Q. Hij
beweerde, dat Edward Q., schoonzoon van den Londenschen
opperburgemeester, alles verkwist en ten slotte zelfs zijn naam en
wapen verkocht had. Dit is iets, wat in Engeland meer is geschied,
zelfs tot in de 19e eeuw. De kooper was een hoog-duitsche jood, in
Engeland genaamd Joel Quai1 (Kwartel) of Joel Muffin (het Mofje).
Deze zond zijn zoon naar Rotterdam, waar hij echter in de Engelsche
kamer van koophandel geweigerd werd en verder als
merchant-adventurer (hooplooper) te Delft en Rotterdam verbleef. In
laatstgenoemde stad sloot hij een aanzienlijk huwelijk, gelijk ook
zijn zoon en kleinzoon, die betrekkingen verwierven bij de Staten
van Holland. Deze kleinzoon liet twee zoons na,
1. Willem, die door Keizerin
Maria Theresia verheven werd tot Rijksbaron in 1751 en zich daarna
noemde: Quarles de Quarles. Deze tak werd ingelijfd als Baron op
alle 1815 en telt nog een paar stamhouders;
2. Lodewijk, wiens afstammelingen zich eind 18e eeuw Q. van Ufford
gingen noemen en die zonder eenig recht daarop, 1815 verheven
werden. De familie is zeer talrijk |
Quitus |
Groninger stadsfamilie =>
met patronymen voorkomend sinds eind 16e
eeuw. In de derde generatie noemde Jan Quintijnsz. zich Quintus en
kwam einde der 17e eeuw in de provinciale ambten en zijn nageslacht
in de stadsregeering. Verheven 1817 en 1927. Er zijn nog een paar
stamhouders |
von Rade |
Pommersche familie, waarvan weinig bekend is. =>
De vader van den in
1831 tot Baron bij eerstgeboorte verhevene, leefde in de 18e eeuw.
Hijzelf liet slechts eene gehuwde dochter na, die in 1869 stierf |
Radermacher |
Akensche familie, =>
er bekend in eind 16e eeuw en 1599 uitgeweken naar
Middelburg, later in de regeering aldaar en in Vlissingen. Verheven
1815. Uitgestorven 1882 |
van Raders |
Westphaalsche familie, waarvan zeer weinig bekend is. =>
De officier
von R., die eind 17e eeuw in Statendienst kwam, heeft geene
nawijsbare voorouders. De familie bleef voortdurend in krijgsdienst
en werd 1835 ingelijfd als Baron bij eerstgeboorte. Eenige
stamhouders overleven |
van Raesfeldt |
Westphaalsch oud-adellijk geslacht, =>
vermeld in de 13e eeuw en
vermoedelük spruitend uit jongeren zoon van het huis Ghemen. Bij
org. besl. van 1814 benoemd in de Overijsselsche ridderschap en met
den benoemde uitgestorven 1828. Ook de tak, die 1757 door Keizerin
Maria Theresia tot Rijksbaron werd verheven en in 1841 door Koning
Ludwig 1 van Beieren erkend, is uitgestorven |
de Raet |
Oude regeeringsfamilie uit
Zaltbommel, =>
aldaar in de 13e eeuw vermeld, welker bewezen stamreeks
in begin 16e eeuw aanvangt; in de 17e en 18e eeuw in de regeering.
van Haarlem. Verheven tot baronet door Koning KareI II van Engeland
1666. Bevestigd in den titel van baron door Keizer Leopold 1 1696
voor den uitgestorven tak van de Voort. De tak van Beugelscamp
ontving van Keizerin Maria Theresia in 1753 adelsbevestiging,
erkenning van den titel van Baron door Koning Friedrich Wilhelm IV
van Pruissen 1844 en stierf in 1911 uit. Bij org. besl. van 1814
benoemd in de Noord-Brabantsche ridderschap met acte van bewijs,
doch terstond uitgestorven. Erkend ten onrechte als baron op alle
1843. Uitgestorven 1937. |
Ram |
Oude regeeringsfamilie in Amersfoort en Utrecht, =>
bekend vanaf het
begin der 16e eeuw. Verheven 1836. In mannelijke lijn uitgestorven
1949. Een R. C. tak noemde zich in de 18e eeuw steeds Baron, doch
stierf uit 1828 met Barones van Wijkerslooth geb. Barones Ram van
Schalkwijk en Weerdesteyn |
van Randwijck |
Afstammende van Gijsbert van
Randwijck, =>
bastaard van Gijsbert v. R., + 1455, wiens vader in eind
14e eeuw ambtman van Overbetuwe was. De bastaard wordt getrouwd
vermeld 1452 en + 1482. Hïj werd door Keizer Frederik III 1474
geëcht.
Eind 17e eeuw splitst zijn nageslacht zich in twee takken. De oudere
werd bij org. besl. van 1814 benoemd in de Geldersche ridderschap en
1822 erkend als baron op aile. De jongere werd 1736 door Keizer
Karel VI verheven tot Rijksgraaf en 1822 erkend, als graaf op alle.
Beide takken hebben nog stamhouders |
de Ranitz |
Saksische familie, =>
waarvan een lid onder den naam Ranisch eind 17e
eeuw in Statendienst kwam. In eind 18e eeuw naar Groningen gegaan.
Zonder eenig recht daarop verheven 1888, 1906, 1908, 1935. De
familie is zeer talrijk vertegenwoordigd |
von Ranzow |
Holsteiner oud-adellijk geslacht, =>
stammend uit de burggraven van
Leisnig, die uit de 1le eeuw bekend zijn. Ta1 van leden werden in
den loop der tijden in den Rijksgravenstand verheven, de stamvader
der Nederlandsche linie 1651 door Keizer Ferdinand III. In-gelijfd,
als graaf op alle 1822 (uitgestorven 1895) en 1872. Er zijn nog
eenige stamhouders in N.O.I. |
van Rappard |
Nederrijnsche familie van brouwers en later wijn-handelaars, =>
bekend
vanaf einde 15e eeuw in het Munstersche. Verheven in den Rijksadel
door den Rijksvicaris Karl Theodor van Beieren 1790, in den adel
door Koning Frledrich Wilhelm II van Pruissen 1791, bevestigd door
den Rijksvicaris ais ridder 1792. Verheven 1816 (uit- gestorven) en
1874. Ingelijfd op den duur, als ridder op alle 1815, 1821, 1822,
1823, 1830, 1883, 1885, 1900, 1909, 1934. De familie is zeer
uitgebreid |
van Rechteren |
Oorspronkelijk een tak der van Heeckeren’s, =>
die eind l3e eeuw
vermeld wordt. In de derde generatie huwt een lid met eene
erfdochter, wier moeder van Rechteren was en zijn zoon nam dien naam
aan. Verheven tot Rijksgraaf door Keizer Joseph 1 1705. Door het
huwelijk van een lid met de erfdochter van den Rijksgraaf von
Limpurg Speckfeld, namen zljne nakomelingen den naam Limpurg erbij.
Een tak van hen verkreeg rechten op het Frankische graafschap
Limpurg en vestigde zich in Beieren. Deze staat op uitsterven. Bij
org. besl. van 1814 benoemd in de Overijsselsche rldderschap, in de
Geldersche 1814, in de Overijsselsche 1816. Erkend als graaf op alle
1822, ten onrechte ook voor den tak Almelo, die geene Rijksgraven
waren. De vertegenwoordiger van den allerjongsten tak op
Mennigeshave, die zich steeds Baron had genoemd, vroeg geene
erkenning van titel en stierf 1839 met hem uit. Er zijn nog twee
stamhouders |
van
Reede |
Westphaalsch oud-adellijk geslacht, =>
herkomstig van Rhede bij Bocholt
en daar midden 13e eeuw vermeld. In het midden der 15e eeuw in de
Overijsselsche ridderschap. Pair van Engeland (Lord) door Koning
Karel I l644 voor een uitgestorven tak. Deensch Baron door Koning
Christian V 1671. Earl of Athlone, Baron Agrim 1691 door Koning
Willem III van Engeland. Graaf des H. R. Rijks 1790 door Keizer
Leopold II. Al deze takken stierven uit. Bij org. besl. van 1814
benoemd in de Geldersche en Utrechtsche ridderschappen. In de
Geldersche 1814, in de Noord-Brabantsche 1815. Erkend als graaf op
alle voor de uitgestorven takken 1822. De takken tot ter Aa en
Oudtshoorn erkend als baron op alle 1822. De eerstgenoemde stierf
1879 in mannelijke lijn uit, de laatstgenoemde bestaat nog in N.0.I.
en heeft twee stamhouders. Verder een tak a1 2 eeuwen in Zuid-Afrika
gevestigd |
van Reenen |
Familie uit Tiel, =>
midden 17e eeuw naar ‘s-Gravenhage vertrokken en
daar behoorend tot de kleine burgerij; in het midden der 18e eeuw
tot aanzien gekomen. De president der Tweede Kamer van R. werd 1876
zonder eenig recht daarop verheven. De familie staat op uitsterven,
doch twee niet-geadelde takken bloeien |
Reigersman |
Familie in de 16e eeuw in Bergen op Zoom verschijnend, =>
in de
regeering aldaar, later in Breda. Zonder recht daarop verheven 1898.
Stamhouders zijn nog aanwezig |
Rendorp |
Lunenburgsche familie, =>
midden 16e eeuw in Amsterdam gekomen,
kooplieden aldaar en midden 17e in de regeering. Verheven
1815,1816,1882,1914. Alle takken zijn uitgestorven, behalve de in
1882 verhevene, die nog éen stamhouder telt |
van Renesse |
Oud-adellijk geslacht, afstammend van Costijn, =>
begin 13e eeuw heer
van Zieriksee, wiens zoon den naam van Renesse aannam. Door huwelijk
in 1888 in het Sticht gekomen, fn de 16e eeuw in de Utrechtsche,
later in de Veluwsche ridderschap. Verheven tot Rijksgraaf door
Keizer Rudolf II 1699,. Benoemd in de Limburgsche ridderschap als
graaf op alle en door Koning Leopold 1 van België als zoodanig
erkend 1885. Deze tak bloeit nog aldaar. Bij org. besl. van 1814
benoemd in de Geldersche ridderschap. Daar de benoemde slechts
dochters had, werd geene erkenning gevraagd. Uitgestorven 1855 |
Rengers |
Groningsch hoofdelingengeslacht, =>
dat reeds midden 14e eeuw in de
regeering der Stad zit. Door een huwelijk in 1712 verdween een lid
naar Friesland en door het huwelijk van zijn zoon kwam den naam van
Welderen er bij. Bij org. besl. van 1814 benoemd onder de edelen van
Friesland en in de Groningsche ridderschap. In 1815 en 1816 benoemd
onder de Edelen van Friesland. Erkend als baron op alle 1822. Er
zijn nog drie stamhouders |
van der Renne |
Familie van brouwers te
Eindhoven, =>
daar in de 17e eeuw voorkomend. Ridder door Keizer Joseph
II 1785, erkend 1817 voor den Nederl. tak, die in 1945 uitstierf
en 1830 voor den Belgische, die 1904 in mannelijke lijn uitstierf,
als ridder op alle |
Repelaer |
Familie van wijnkoopers en brouwers, =>
vermeld te Dordrecht, vanaf
midden 16e eeuw en eind dier eeuw in de regeering. Bij org. besl.
van 1914 benoemd in de Hollandsche ridderschap met acte van bewijs;
verheven 1816. Een aantal stamhouders overleeft |
Reuchlin |
Familie uit Pforzheim in Baden, =>
daar bekend midden 15e eeuw.
Rijksadel door Keizer Frederik III 1492. Doorgaans predikanten.
Ingekomen over Lausanne te Rotterdam eind 18e eeuw. Ingelijfd 1335,
1941, 1890. Alleen de laatst ingelijfde tak bloeit, doch in grooten
getale |
Reynst |
Amsterdamsche koopmansfamilie =>
in de 15e eeuw bekend en eind 16e eeuw in de regeering aldaar.
Verheven 1840. De famiiie staat op uitsterven. Twee niet-geadelde
takken bloeien in N.O.I. |
van Rhemen |
Westphaalsch oud-adellijk geslacht, =>
bekend sinds midden 13e eeuw.
Eind 15e in regeering van Deventer, midden l7e in de Overijsselsche
ridderschap. Benoemd in de Geldersche en Hollandsche ridderschappen
bij org. besl. van 1814. Erkend als baron op alle 1819. Uitgestorven
in mannelijke lijn 1905 |
de Ridder |
Utrechtsche poortersfamilie, =>
begin 17e eeuw bekend en 18e in de
regeering. Verheven 1816. Uitgestorven 1860 |
von Riedesel |
Hessisch oudadellijk geslacht, =>
vanaf midden l2e eeuw bekend. Erkend
door Keizer Leopold 1 met titel Freiherr von Eisenbach 1680. Eerst
begin 19e eeuw kwam een lid h.t.l., werd 1816 in de Limburgsche
ridderschap benoemd, in 1819 erkend als baron op alle, doch liet
slechts eene dochter na, die 1910 stierf |
van Riemsdijk |
Sinds midden 16e eeuw in Tielerwaard vermelde familie van
landbouwers, =>
eind 18e eeuw in Tiel in aanzien gestegen. Zonder eenig
recht daarop 1841 verheven. Er zijn voldoende stamhouders in leven,
terwijl er ta1 van niet-geadelde takken over het geheele land
verspreid zijn |
de Rivecourt |
Kleine Fransche adel uit Poitou, =>
daar bekend sinds eind 15e eeuw en
waarvan een lid begin 18e eeuw in Statendienst kwam. Ingelijfd 1827
twee neven, waarvan de een kinderloos stierf, terwijl reeds de
kinderen van den ander in het volk zijn opgegaan en 1940
uitgestorven |
Rochussen |
Uit Rotterdam eind 16e eeuw, in 1623 poorter te Vlissingen geworden.=>
Reeders. In de regeering aldaar eind 17e eeuw. Verheven 1876.
Uitgestorven 1928. Er bestaat een niet-geadelde tak |
Röell |
Elzasser famiiie von Roell, =>
bekend uit de 17e eeuw, waarvan een lid
1670 te Leeuwarden als hofprediker kwam. Verheven 1815, verbeterd in
inlijving 1817. In- gelijfd 1818. Baron bij eerstgeboorte, na
afwijzing van burggraaf bij eerstgeboorte 1819. Ingelijfd 1836.
Baron bij eerstgeboorte voor anderen tak 1874. Ingelijfd 1886, 1892.
Bijzonder uitgebreid geslacht |
Roest |
Familie van kaashandelaars =>
in het midden der 16e eeuw in Amsterdam;
zij voerden patronymen tot een hunner in 1593 den naam zijner moeder
Roest uit Alkmaar kreeg. Hij huwde eene Amsterdamsche van Alkemade
en hun zoon noemde zich R. v. A. Verheven tot burggraaf door Keizer
Karel VI 1739. Toevoeging van den moederlüken naam Oem van
Moesenbroek 1781. Baron door Keizer Joseph II 1782 en 1’786. Benoemd
in de ridderschap van Zuid-Brabant als burggraaf bu eerstgeboorte
1816. B!j org. besl. van 1814 .benoemd in de Hollandsche ridderschap
met acte van bewijs en erkend als baron op alle 1822. Uitgestorven
1851. In België bestaat de familie nog |
van Romondt |
Uit Roermond afkomstige familie, =>
die in 1376 het Deventer
poorterschap verkreeg en sinds begin 17e eeuw het muntmeesterschap
bekleedde te Emden, Zwolle, Enkhuizen en ten slotte te Utrecht, waar
zij in de 18e eeuw in de regeering kwamen. Verheven 1838.
Uitgestorven 1899. Er bestaat een niet-adellijke tak |
de Roock |
Familie van landbouwers =>
in Bommelerwaard in de 17e eeuw. Een lid
kwam in de regeering van de stad , Zaltbommel. Zonder recht daarop
verheven 1830, uitgestorven 1860 |
de Rosen |
Luiksche familie van 16e eeuwsche procureurs, =>
later in de regeering
der Stad. Rijksadel door Keizer Leopold 1 1680 en Rijksridder 1698,
Rijksbaron 1703. Benoemd in de Limburgsche ridderschap als baron op
alle 1816. Slechts de tweede zoon van den benoemde bleef Nederlander
en zijn tak stierf in 1910 uit. De vader en andere kinderen kozen
voor België, waar de famille nog bestaat |
van Rosenthal |
Rheinlandsche familie in het Bergerland =>
midden 14e eeuw vermeld, als
im Rosenthal.
In de 17e en 18e eeuw wijnkoopers in Wesel. Een lid kwam eind 18e
eeuw in Culemborg en werd daar in de regeering opgenomen.
Rijksridder door Keizer Joseph II 1788. Pruissische adel door Koning
Frederik Willem III 1829 voor den Duitschen tak. Ingelijfd, als
ridder op alle 1834, tak Nedermeyer en 1843 tak Bosch. De eerste
staat op uitsterven, de tweede bezit genoeg stamhouders. Er bestaat
een tak in Duitschland |
de Rotte |
Goudsche kleine burgers, =>
in de 16e eeuw onder patronym levende
vetwariers. Het derde geslacht neemt den naam Rottevalle naar zijn
huis en uithangbord aan en deze wordt weldra afgekort tot de Rotte.
In het einde der 17e eeuw te Haastrecht opgekomen, door drie
voorname huwelijken nog meer en usurpatie van praedicaat Jonker eind
18e eeuw. Bij org. besl. van 1814 geheel ten onrechte benoemd onder
de Edelen van Friesland. De familie kwam echter weder tot snel
verval. Er is nog één stamhouder |
van Rouwenoort |
Oud riddermatig graafschapsch geslacht, =>
vermeld in de 14e eeuw en
vermoedelijk stammend uit het geslacht van Keppel. In de Zutphensche
ridderschap en eeuwen op den Ulenpas in Drempt gevestigd. Bij org.
besl. van 1814 benoemd in de Geldersche ridderschap. Uitgestorven
1874 |
de Roy |
Familie van militaire ingenieurs, =>
midden 17e eeuw in Utrecht
voorkomend. De oudere tak, zich noemende de Roy van Zuidewyn, werd
verheven 1895, 1912, 1913 en heeft stamhouders. De jongere tak, de
Roy van Wichen, na een huwelijk in 1745, werd verheven 1825 met
belofte van inlijving bij nadere bewijzen. Baron bij eerstgeboorte
1839. De afstammelingen kozen voor België |
Rutgers |
Limburgsche familie, =>
in de 16e eeuw genaamd Rutgeerts alias Pels;
over Antwerpen begin 17e eeuw in Amsterdam, koopheden en fabrikanten
aldaar en hoewel streng mennist, verheven in den Rijksadel door
Keizer Leopold 1 1697. Ingelijfd 1816. Er leven nog stamhouders |
Ruysch |
Bekend sinds begin 16e eeuw te Luik, =>
later in Amsterdam,
‘s-Gravenhage en ‘s-Hertogenbosch, ten slotte gedurende generaties
in krijgsdienst. Een lid der familie hoort N.B. tot gansch ander
geslacht. Verheven tot baron door Lodewijk Napoleon 1810. Ingelijfd
1815. Uitgestorven 1859. Daar de geslachten Ruys en Ruysch hetzelfde
wapen in dezelfde kleuren voeren, moet er m.i., hoe dan ook, verband
bestaan |
Ruyssenaers |
Oude Bredasche familie, =>
genaamd de Rucenare en begin 14e eeuw
vermeld. Later in de regeering van Breda, Oosterhout,
Geertruidenberg, tenslotte kooplieden in Rotterdam. Ten onrechte
verheven 1904. De familie staat op uitsterven. Er bestaat een
niet-geadelde tak |
van Rijckevorsel |
Uit Rijckevorsel in de Kempen afkomstige familie, =>
die eind 17e eeuw
in Breda leefde en eind 17e naar ‘s-Hertogenbosch trok. De oudere
tak, zich naar eene voormoeder van Kessel noemende, werd verheven
1829 en kreeg 1841 titel van baron bij eerstgeboorte, de jongere
tak, verheven 1831, evenzoo in 1842. De oudste tak bezit ta1 van
stamhouders, de jongere evenzeer. Er zijn niet-geadelde takken |
de Salis |
Een der oudste geslachten van Europa, =>
welks voorvaderen in de vroege
middeleeuwen vrijwel de alleen-heerschers van Rhetië waren en die
wellicht ook werkelijk, gelijk de overlevering wil, afstammen van
eenen Romeinschen stadhouder. In het museum te Chur bevinden zich
steenen tafels waarop de oudste generaties uit den tijd, toen zij
nog schier vorstelijke macht in die streken uitoefenden, gebeiteld
staan. Reeds spoedig ontwikkelden zich vele linies van dit geslacht
en het tijdperk 800-1299 is minder duur-zaam geboekstaafd, zoodat
samenhang en afkomst niet meer duidelljk zijn aan te geven. In elk
geval werden zij en worden nog beschouwd als het oudste en
voornaamste geslacht van Grauwbunderland. Slechts de Planta’s die
eveneens op eene Romeinsche afstamming prat gingen en in de 19e eeuw
uitstierven, konden eenigszins met hen mededingen, doch hadden noch
de uitgebreide bezittingen, noch de internationale faam der de
Salis. Zij toch zijn over de gansche wereld verspreid. Van 1487 af,
toen Keizer Frederik III Gubert de Salis, gezegd de Groote, tot
Rijksridder verhief, hebben tal van leden van dit geslacht Rijks- en
andere adelsgunsten verkregen. De stamvader van den eersten de
Salis, die zich begin 18e eeuw voorgoed in Nederland vestigde, was
midden 13e eeuw overste in keizerlijken dlenst. Zijn nageslacht nam
den kennaam Soglio en later ook dien van Mayenfeld aan, naar hunne
residentie’s als podesta’s. Ingelijfd op het keizerlijke diploma, in
1487 den voorvader Gubert den Groote verleend, 1815. Baron bij
eerstgeboorte 1822. Uitgestorven 1900. Graven en Baronnen de Salis
met verschiiiende kennamen zijn nog in hun eigen land, alsook overal
ter wereld verspreid |
Salvador |
Afstammend van eenen Portugeeschen jood =>
met name Francisco S. in
midden 17e eeuw in Amsterdam verblijvend. Zijn zoon Jozef vestigde
zich in Londen en was den Koning Stadhouder tot groote geldelijke
steun. Gedurende drie geslachten bleef de famiiie daar en kwam pas
na 1785 in Nederland terug. Verheven 1821. In mannelijke lijn
uitgestorven 1905 |
de Salve |
Familie van kleinen adel uit Provence, =>
voorkomend begin 16e eeuw,
die in 1668 adelsbevestiging van Koning Lodewijk XIV van Frankrijk
ontving. Uitgeweken in 1687 en in Statendienst. Ingelijfd 1822,
uitgestorven 1891. Er bestaat nog een tak, thans in Lausanne
gevestigd |
Sandberg |
Familie van landbouwers te Elburg, =>
onder patronym levend in de 17e
eeuw; in het derde geslacht wordt de naam S. aangenomen naar hun erf
en de regeering dier stad bereikt, eind dier eeuw. Verheven 1816,
baron bij eerstgeboorte 1841. Verheven 1842. De familie is zeer
tairijk vertegenwoordigd |
van Sasse |
Oud Stichtsch geslacht, =>
midden 15e eeuw in de regeering van Utrecht,
later in die van Monffoort. Wellicht gesproten uit eenen jongeren
zoon van den huize van Amstel. Bij org. besl. van 1814 benoemd in de
Noord-Brabantsche ridderschap met acte van bewijs. Er zijn voldoende
stamhouders aanwezig. Ook een niet-adelluke tak, die echter zeer in
verval is |
Schade |
Oud riddermatig Stichtsch geslacht, =>
voorkomend in de 13e eeuw, in de
16e in de regeering van Amersfoort. Verheven 1891 bij gebrek aan
genoegzame bewijzen voor erkenning. Uitgestorven in mannelijke lijn
1932. Er bestaan niet-geadelde takken |
van Scheltinga |
Familie van Friesche rechtsgeleerden en grietmannen. =>
Verheven 1818,
uitgestorven 1879. Verheven 1900. Twee stamhouders leven, benevens
twee niet-geadelde takken |
Schenk |
Afstammend van eenen bastaard van den veld-overste Martin S. van
Nideggen =>
in de 16e eeuw. Doorgaans in Limburg gevestigd. Benoemd
onder de Edelen van Friesland 1814 met acte van bewijs en met hem
uitgestorven 1827. Er zijn twee niet-geadelde takken |
von
Scherff |
Familie van apothekers en artsen uit Saksen Weimar, =>
bekend uit de
17e eeuw. Verheven door den Koning van Saksen Friedrich August 1822.
Ingelijfd 1838. De familie is altijd in Duitschland, later in
Luxemburg gevestigd geweest en is uitgestorven |
Schimmelpenninck van der Oye |
De naam is in Duitschland veel verbreid en beteekent witte penning. =>
Ik betwijfel, of alle naamdragers wel verwant zijn. Het later
Nederlandsche geslacht komt begin 14e eeuw in Duisburg voor en sinds
1370 in Zutphen, waar het kort daarop in de regeering treedt. In de
17e en 18e eeuw landrentmeesters en ambtsjonkers in Gelderland. Bij
org. besl. van 1814 benoemd in de Geldersche ridderschap. 1820
erkend als baron op alle. Er zijn voldoende stamhouders |
Schimmelpenninck |
Stammend uit Johan S., vermeld vanaf 1538, ais bastaard van Jacob, =>
die tot het voorafgaand geslacht behoorde. Wijnkoopers te Zutphen,
goudsmeden te ZwoIle, wevers te Almelo, ten slotte wljnkoopers te
Deventer. Verheven tot Comte de 1’ Empire door Napoleon 1 1811.
Verheven tot graaf bij eerstgeboorte 1834; graaf op alle voor één
tak 1874, zoodat er graven en jonkheeren S. bestaan; van beide zijn
stamhouders. Een niet-geadelde tak staat op uitsterven |
van Schinne |
Afstammend van eenen Antwerpschen chirurgijn, =>
voor de 17e eeuw naar
Middelburg uitgeweken. Eind 17e eeuw naar Rotterdam en daar in de
regeering. Verheven 1815. Uitgestorven 1854 |
von Schmid |
Oud-adellijk Züricher geslacht, =>
al in de 13e eeuw bekend.
Adelserkenning door Keizer Sigismund 1410. De bewezen stamreeks
begint echter eerst met Junker Felix v. Schmid, geb. 1454. Een lid
kwam begin 13e eeuw in Statendienst. Ingelijfd 1895, 1896, 1893. Er
is een stamhouder |
von Schmidt |
Oppersaksische familie, =>
bekend vanaf het midden der 16e eeuw als
Fabricius, verlatijnsching van smid. Verheven in den Rijksadel door
Keizer Rudolf II 1577. Midden 17e eeuw werd de naam Schmidt weer
gevoerd. Een lid kwam eind 18e eeuw in Statendienst. Ingelijfd 1839
en 1849. Er an nog ta1 van stamhouders. Verschiiiende takken bloeien
in Duitschiand, waarvan een in 1861 den titel van Freiherr verkreeg
van Koning Wilhelm 1 van Württemberg |
Scholten |
Afstammend van een raadsheer genaamd Schult te Leer =>
in begin 17e
eeuw, wiens zoon naar Amsterdam ging. Zijn nageslacht kwam in de 18e
eeuw in de regeering aldaar. Verheven 1815 en met hem uitgestorven
1832. Er zijn twee niet-geadelde takken |
Schorer |
Familie van Akensche kooplieden, =>
in de 16e eeuw in de regeering
aldaar. Een lid week uit naar Middelburg begin 17e eeuw en zijn zoon
kwam er in de regeering. Benoemd in de Zeeuwsche ridderschap bij
org. besl. van 1814 met acte van bewijs. Verheven 1819, 1868, 1893.
Nog tal van stamhouders zijn aanwezig |
de van der Schueren |
Familie uit Grimbergen in Zuid-Brabant =>
en er in de 15e eeuw vermeld.
Erkenning met titel van Rijks-ridder 17l5 door Keizer Karel VI,
waarop de familie zoo dwaas was, het ongerijmde partikel de voor
haren naam te plaatsen. Een lid kwam eind 18e eeuw in Statendienst
en zijne zoons werden 1821 ingelijfd, als ridder op alle. Er zijn
nog ta1 van stamhouders |
van Schuylenburch |
RegeerIngsfamilie uit Wijk bij Duurstede =>
en daar voorkomend vanaf de
15e eeuw, later in hooge staats-ambten in ‘s-Gravenhage. Verheven
1815. Er is nog één stamhouder. Een niet-geadelde tak in N.O.I. |
von Schwartz |
Militaire familie uit Westphalen, =>
waarvan een lid eind 17e eeuw
generaal in Statendienst was. Diens zoon kwam door zijn huwelijk in
1707 met de erfdochter van Ansen in de Drenthsche ridderschap. Bij
org. besl. van 1814 benoemd in de Drenthsche ridderschap.
Uitgestorven 1835 |
thoe Schwartzenberg |
Stammend van Michael von Schw., zoon van den opperjagermeester =>
van
Frankenland, Beieren in de 15e eeuw en Ursula Frankengrüner. De
vader, Baron des H.R. Rijks sinds 1429, behoorde tot het in
Frankenland sinds eind l2e eeuw bekend geslacht von Seinsheim en is
door zijn eerste huwelijk stamvader der Vorsten von Schwarzenberg in
Oostenrijk. De wettigheid van zijn tweede huwelijk van niet gelijke
geboorte, wordt aangevochten. De zoon had eenen kleinzoon, die in
1545 naar Friesland trok. Bij org. besl. van 1814 benoemd onder de
Edelen van Friesland, als baron op alle. Een afstammeling werd 1910
door Koning Wilhelm II van Pruissen als Freiherr erkend, doch zijn
tak sterft uit. Er zijn nog een paar stamhouders over |
de Senarclens |
Riddermatig geslacht uit Waadtland, =>
daar vanaf de 14e eeuw bekend.
Een lid kwam eind 18e eeuw in Statendienst. Zijn zoon werd bij org.
besl. van 1814 benoemd in de Noord-Brabantsche ridderschap met acte
van bewijs en kreeg 1822 titel van baron bij eerstgeboorte.
Uitgestorven in mannelijke lijn 1926. Een tak is nog in Lausanne
woonachtig |
de Seriere |
Kleine adel uit Languedoc, =>
bekend sinds eind 15e eeuw. Door eene
verbintenis met een lid der familie de Girard in 1736, kwam de zoon
uit dit huwelijk eind 18e eeuw h.t.1. Ingelijfd 1868. De oudste tak
woont in Malaga. Wijders is er h.t.1. nog een stamhouder |
Serraris |
Familie uit Hamme bij Dendermonde =>
in de 17e eeuw. De luit.-gen.
Serraris werd 1842 verheven. Er zijn een paar stamliouders |
Siberg |
Kleine burgerij uit ‘s-Gravenhage. =>
Zonder het minste recht daarop
verheven 1821 en 1840. In mannelijke lijn uitgestorven 1908. In
N.O.I. bloeit een niet-geadelde tak, genaamd Alting Siberg |
Siccama |
Geslacht van heerschappen uit Humsterland =>
in Groningen’s
Westerkwartier, vermeld sinds midden 14e eeuw en sinds 18e eeuw in
de stadsregeering. Inplaats van erkend, ten onrechte verheven 1817
en 1876, Er sijn nog enkele stamhouders |
Sickinghe |
Oorspronkelijk uit Drenthe, =>
doch reeds midden 13e eeuw in de
regeerfng der stad Groningen en steeds als een riddermatig geslacht
beschouwd. Bij org. besl. van 1814 en in 1815 benoemd in de
Groningsche ridderschap. Erkend 1962, doch deze tak in mannelljke
lijn uitgestorven 1944. Er zijn nog stamhouders |
von Siebold |
Over geheel Duitschland uitgebreide famille. =>
De oudst bekende
stamvader van het onderhavige takje is de 1629 geboren en 1696 te
Giessen overleden Hans Siebold, koetsier van den Landgraaf te
Darmstadt, wiens kleinzoon chirurg en vroedschap te Nideggen in
Rheinland werd. Geslachten lang blonken zijne nakomelingen uit in de
geneeskunde. Verheven in den Rijksadel door Keizer Franc II 1861.
ingelijfd 1843, doch nimmer Nederlander geworden. Verheven tot
Oostenrijksch Freiherr 1870 (erkend in Pruissen 1888) en 1889.
Uitgestorven in mannelijke lijn 1918. Er zijn nog takken in
Duitschland en Engeland |
de Sigers |
Daar de naam een patronym is
van Zeger, =>
is de afstamming in de middeleeuwen slecht naspeurbaar.
Bekend als etten in Drenther Noordervelt. Begin 16e
eeuw; eind 17e eeuw in de regeering der Stad Groningen, later meest
in krijgsdienst. Benoemd in de Drenthsche ridderschap 1816. Erkend
1889. Uitgestorven 1924 |
Simon |
Familie van hooge ambtenaren uit Rijssel =>
en daar voorkomend begin
17e eeuw. Persoonlijke titel van Ridder 1660 door Koning Philips IV
van Spanje. Verkrijging der heerliikheid Vlodrop bij Roermond eind
17e eeuw door huwelijk. Ten onrechte erkend 1823 en N.B. benoemd
1842 als baron op alle in de Limburgsche ridderschap. Uitgestorven
1847 |
Singendonck |
Familie van juristen 15e eeuw in Goch =>
en in de 16e te Nijmegen, in
de regeering aldaar. Verheven 1817. Uitgestorven 1928 |
Sirtema van Grovestins |
Friesche heerschappen, =>
begin 14e eeuw vermeld te Englum in
Westergoo. Na midden l7e eeuw doorgaans in krijgsdienst. Bij org.
besl. van 1814 benoemd onder de Edelen van Friesland, dan 1814,1815
en 1825. Baron op alle 1819 en ten overvloede erkend, als zulks
1835. Na beganen manslag vluchtte het hoofd der familie in 1850 naar
Frankrijk, zijn nageslacht stierf met zijne kinderen uit. De
Nederlandsche gezant te Madrid E. S. v. G. werd 1867 door Konlngin
Isabella van Spanje benoemd tot markies de Casa Sirtema; hij stierf
ongehuwd. Zijn achterneef J.J.G.A. S.v.G. werd 1920 door Koning
Alphonso XII1 van Spanje tot diezelfde waardigheid benoemd, doch
stierf ongehuwd. Dit geslacht, in de 19e eeuw nog zeer uitgebreid,
bezit thans slechts eénen stamhouder |
Six |
Lakenverwers uit Armentieres in Noord-Frankrijk =>
uit de 16e eeuw. Een
lid, oud-schepen te St. Omaar, week 1586 naar Amsterdam uit, waar
zijne beide zoons het bedrijf voortzetten. De tak van den oudste
kwam eind 17e eeuw in de regeering van Haarlem door huwelijk; werd
1815 verheven en kreeg 1820 titel van baron bij eerstgeboorte. Die
van den jongste kwam reeds midden 17e eeuw in de regeering van
Amsterdam en werd 1841 geheel ten onrechte ingelijfd, alsof zij
eertijds in Frankrijk edelen waren geweest. Van beide takken zijn
nog ta1 van afstammelingen aanwetig |
Slicher |
Familie van Guliksche industriëelen =>
in de 15e eeuw vermeld onder den
naam Schleicher. Uitgeweken naar Amsterdam 1598, waar zij weldra in
de regeering kwamen. Later in hooge staatsambten in ‘s-Gravenhage.
Verheven 1815, baron bij eerstgeboorte 1827. Erkend in Hannover door
Koning Georg V 1841. Uitgestorven 1896. Er zijn nog takken in
Duitschland en h.t.l., die niet tot den adel behooren |
van Slingelandt |
Afstammend van eenen Dordrechtschen magistraat =>
uit begin 16e eeuw,
die zich Job van Slingelandt noemde naar eene voormoeder, die niet
aanwijsbaar is onder zijne patronymen dragende voorouders. Steeds in
de regeering van Dordrecht. Verheven tot Rijksbaron door Keizer
Leopold 1 1702. Ingelljfd 1815, baron bij eerstgeboorte 1816, beide
foutief en onvolledig en pas naar behooren verbeterd door inlijvlng
als baron op alle 1843, 1844. Nog voldoende stamhouders zijn
aanwezig |
Sloet |
Oud riddermatig geslacht uit N. W. Overijssel; =>
vermeld sinds begin
14e eeuw. Bij org. besl. van 1814 benoemd in de Overijsselsche
ridderschap, dan 1816. Baron op alle 1819, 1827, 1881. Er zijn nog
voldoende stamhouders aanwezig. Een tak in de V.S. v.A. en een sinds
90 jaar in het Kaapland gevestigd, bloeien |
van Slijpe |
Familie van onbekende herkomst, =>
in krijgsdienst optredend begin 17e
eeuw, later in vier generaties burgemeester van Maastricht. Verheven
1835 met recht van overgang op den kleinzoon Pichet, gelijk reeds
vermeld. Uitgestorven 1879 |
de Smeth |
In gebruikelijk Nederlandsch: de Smid, =>
waarop ook het wapen duidt.
Brusselsche familie, uitgeweken Keulen 1584, en eene halve eeuw
later naar Amsterdam. Zijdehandelaars, 18e eeuw bankiers. Door
Keizerin Catharina II 1772 verheven tot Russisch Rijksbaron met de
Keizerskroon in het wapen. Ingelijfd ais baron op alle 1816. Er zijn
nog stamhouders |
van Smima |
Familie van Friesche eigenerfden te Ferwerd, =>
in de 16e eeuw vermeld;
in de 17e raadsheeren in het Hof van Friesland, in de 18e doorgaans
grietmannen. Verheven 1816. Er zijn nog stamhouders |
Smissaert |
Antwerpsche familie, =>
eind 14e eeuw vermeld, uitgeweken naar
Amsterdam eind 16e eeuw, in de regeering van Rhenen. Verheven 1821,
1886, 1887, 1921. Eenige stamhouders aanwezig. Niet-geadelde takken
bestaan |
van der Smissen |
Brusselsche familie uit de 18e eeuw. =>
De generaal L. J. D. van den
Smissen werd 1818 verheven. In België bestaat de familie nog. De
Nederlandsche ( ?) tak in mannelijke lijn uitgestorven 1896 |
Smits |
Eindhovensche familie uit de 18e eeuw. =>
Zonder eenig recht daarop
verheven 1841 en 1904. De oudst verheven tak stierf in mannelijke
lijn uit in 1920. De andere telt twee stamhouders. Er zijn
niet-geadelde takken |
Snoeck |
Familie uit Gorinchem, =>
vermeld eind 14e eeuw en die van begin 15e af
vier eeuwen daar in de regeering zat. Verheven 1839. Er zijn nog
stamhouders en nog ta1 van niet-geadelde takken |
Snouckaert |
Familie uit Leysele bij Hondschoten in Vlaanderen, =>
waar zij eind 14e
eeuw voorkomt. De van 1486-1533 levende pensionaris van Brugge M.
Sn. was een gunsteling van Keizer Karel V, die zijne zoons tot
Rijks-ridders verhief 1544. Bij org. besl. van 1814 benoemd in de
Geldersche ridderschap, 1814 in de Utrechtsche, 1815 in de
Holiandsche met acten van bewijs. Erkend 1816 doch ten onrechte als
baron op aile. Er zijn twee stamhouders |
van Spaen |
Oud riddermatig Geldersch geslacht, =>
in de 14e eeuw vermeld en
vervolgens drie eeuwen in Cleefsland gevestigd. Baron des H. R.
Rijks door Keizer Leopold 1 1661. Bij org. besl. van 1814 benoemd in
de Geldersche ridderschap. Erkend als baron op alle 1814.
Uitgestorven 1888 |
Speelman |
Familie uit Vlaardingen, =>
die in de 17e eeuw in Rotterdam tot aanzien
kwam en in de 18e in de regeering zat te ‘s-Hertogenbosch en Leiden.
Verheven tot baronet door Koning Jacobus II van Engeland 1668.
Verheven 1817. Er is nog één stamhouder |
von Speicher |
Familie uit Steinfeld in Thüringen, =>
vermeld in de 17e eeuw. Verheven
in den Rijksadel door Keizer Karel VII 1742. Begin 19e eeuw h.t.1.
gekomen. Ingelijfd 1822. Uitgestorven 1921 |
von Spengler |
Militaire familie midden 17e eeuw h.t.1. gekomen =>
en volgens eigen
beweering afstammende van de Neurenbergsche SP., die reeds in de l2e
eeuw in Anspach vermeld worden en in 1540 van Keizer Karel V den
Rijksadel verwierven. Dit is onbewezen. Voor het eerst verschijnen
zij in ‘s-Hertogenbosch. De generaal van Spengler werd 1816
verheven. Er zijn nog eenige stamhouders |
Speyart |
Familie van zeepzieders in Amsterdam =>
onder patronym levend eind 16e
eeuw, in de 17e eeuw meest naar hunne woonplaats het huis Poelenburg
bij Heemskerk en ook met moedersnaam: van Teylingen genaamd. Zij
meenden echter af te stammen van de Speyart’s uit het land van
Woerden, waarop hun vanouds gevoerde wapen wijst. Pas eind 17e eeuw
noemen zij zich: Speyart van Woerden, komen in de l8e eeuw in de
ridderschap van Over-Betuwe en verschijnen als ambtsjonkers. Bij
org. besl. van 1814 benoemd in de Geldersche ridderschap. Baron op
alle 1822. Er zijn nog drie stamhouders |
van de Spiegel |
Familie uit Aalst in Oost-Vlaanderen, =>
uitgeweken naar Middelburg
1583, kooplieden en koopvaardij-kapiteins. De zoon van den laatsten
raadpensionaris van Holland werd sonder eenig recht daarop verheven
1815. Uitgestorven 1912 |
van Spliter |
Oud riddermatig geslacht =>
in de 14e eeuw voorkomend onder de
borgmannen van Goor, in de 15e eeuw in de Overijsselsche
ridderschap, midden 17e eeuw door huwelijk met de erfdochter van
Gravenhorst in Cleefsland gekomen, eind 18e in Roermond. Benoemd in
de Limburgsche ridderschap 1816 ten onrechte met acte van bewijs. In
mannelijke lijn uitgestorven 1920 |
van der Staal |
Regeeringsgeslacht te Schoonhoven =>
van begin 16e eeuw af en sinds
begin 18e te Rotterdam. Verheven 1821. Uitgestorven 1937 |
Steengracht |
Afstammend van een
regeeringsgeslacht in Zierikzee, =>
dat eind 15e eeuw onder patronymen
voorkomt en een jongere tak is der familie de Jonge. Begin 17e eeuw
naar Middelburg, en generaties lang secretarissen der Zeeuwsche
admiraliteit. Een lid, ongehuwd gestorven, werd verheven tot
Pruissisch Graaf als Steengracht de Souburg door Koning Frederik II
in 1751. Bij org. besl. van 1814 benoemd in de Zeeuwsche ridderschap
met acte van bewijs en in 1816, Baron bij eerstgeboorte 1888 en als
zoodanig erkend in Pruissen door Konlng Wilhelm II 1902.
De oudere tak is zeer cosmopolitisch; de tweede 1s Duitsch; de derde
heeft twee stamhouders |
von Steiger |
Bernsch regeerlngsgeslacht =>
dat onder den naam Steiger midden 15e
eeuw daar voorkomt. Een lid, wiens grootvader de eerste was, die
zich von S. noemde, kwam eind 19e eeuw h.t.l., overleed 1936, alleen
dochters nalatend, na in 1904 te zijn ingelijfd. Zljn grootvader van
moederszijde von Steiger Münsingen was 1895 benoemd tot Hongaarsch
magnaat met titel van Baron |
Stern |
Familie uit Hessen Cassel, =>
daar voorkomende eind 17e eeuw; een lid
kwam midden 18e te Sluis en aldaar in de regeering. Zonder eenig
recht daarop verheven 1841. De familie telt nog een aantal
stamhouders. Er bestaan niet-geadelde takken |
Stoop |
Regeeringsfamilie uit
Dordrecht =>
uit midden 16e eeuw, die patronymen voerde en den naam aan
eene voormoeder ontleende. Vier eeuwen lang daar in de
regeering. Verheven 1892, 1893, 1903, 1921, 1926, 1935. De famille
is nog zeer talrljk. Er zijn niet-geadelde takken |
Storm de Grave |
Familie van kooplieden uit Zeeland, =>
daar midden 16e eeuw voorkomend.
Later meest in krijgsdienst. Naam de Grave van grootmoederszijde
erbij genomen in de 18e eeuw. De generaal Storm werd 1852 verheven.
Uitgestorven 1911. Er bestaan niet-geadelde takken |
Storm van
's-Gravesande |
Regeerlngsfamille uit Delft, =>
daar midden 16e eeuw voorkomend, later
in regeering van ‘s-Hertogenbosch. De naam Storm werd pas eind 17e
eeuw opgenomen Verheven 1831 en 1842. Een aantal stamhouders is
h.t.1. over; er is een Duitsche tak, benevens een niet-geadelde |
Straalman |
Familie van lakenkoopers in Zwolle, =>
midden 17e eeuw naar Amsterdam
getrokken. In de 18e in de regeering aldaar. Verheven tot Rijksbaron
door Keizer Joseph II 1781. Ingelijfd 1816, als baron bij
eerstgeboorte en pas 1849, zooals behoorde, op alle. Uitgestorven
1887 |
van der Straten |
Famllie van Haagsche
vleeschhouwers =>
uit de 16e eeuw, later in rentmeestersambten. Zonder
recht daarop verheven 1818. Uitgestorven 1864. |
Stratenus |
Familie uit Utrecht =>
16e eeuw, eind 17e kooplieden te Dordrecht, eind
18e ééne generatie in de regeering aldaar. Zonder eenig recht daarop
verheven 1838, baron bij eerstgeboorte 1847. Er zijn nog stamhouders |
Strick |
Familie begin 15e eeuw in Xanten =>
en over ‘s-Hertogenbosch naar
Utrecht getrokken midden 16e eeuw en in hooge ambten, pas eind 17e
in de regeering. Verheven tot Ridder door Koning Lodewijk XIII van
Frankrijk 1634. Ingelijfd 1816 en 1822, baron bij eerstgeboorte 1831
voor uitgestorven tak. Tal van stamhouders overleven |
de Stuers |
Eenvoudige familie van landbouwers uit Nieukerke =>
in het land van
Waas sinds begin 17e eeuw en Steurs genaamd. In de 18e eeuw
opgekomen door rentmeesterschap van Turnhout voor den Pruissischen
koning. Verheven tot Rijksridder onder naam de Stuers door Keizer
Leopold II 1791. Ten onrechte verheven met ridder bij eerstgeboorte
1824, 1841, 1843 en voor een tak in België door Koning Leopold 1
1846. Een aantal stamhouders overleeft |
de Sturler |
Bernsch regeeringsgeslacht =>
uit de 15e eeuw. Een lid kwam begin, een
ander eind 18e eeuw in Statendienst. Verheven 1876, 1884 en 1900. De
in 1876 en 1969 verhevene, genaamd de Sturler de Frienisberg en von
Stürler zijn in mannelijke Iijn uitgestorven. De tak de Sturler
heeft éen stamhouder. In Zwitserland en vooral in N.O.I. bloeien
niet tot den Ned. Adel behoorende takken |
van Styrum |
Oorspronkelijk uit het Rheinland, =>
begin 17e eeuw in Zutphen en over
Amsterdam naar Haarlem, eind 17e in regeering aldaar. Verheven als
baron bij eerstgeboorte 1816. Er zijn nog twee stamhouders |
Lopes Suasso |
Familie van Spaansche joden, =>
die het patronym van Lobo = Wolf, als
naam draagt, doch volgens overlevering uit een geslacht van maranen
(nieuw-christenen) Suasso genaamd, stamt en waarvan een iid in het
midden der 17e eeuw in Antwerpen kwam en later naar Den Haag trok.
Hij werd in 1676 door Koning Karel II van Spanje verheven tot Baron
van Avernas le Gras. Erkend 1818, 1521, 1831. De familie staat op
uitsterven. In Amsterdam woont nog een tak, die zich Suasso de Lima
noemt |
van Suchtelen |
Deventer familie, uit Rheinland afkomstig =>
en daar en in Zutphen
sinds begin 16e eeuw bekend; begin 17e in de regeering. Een lid werd
in 1812 tot Finsch Baron en 1822 tot Finsch Graaf verheven, doch
deze tak stierf uit. Verheven 1816, 1961, 1967, 1909, 1913. De
familie is nog zeer ruim vertegenwoordigd |
de Superville |
Familie van kooplieden uit Nantes, =>
einde 17e eeuw uitgeweken naar
Rotterdam en in de 18e naar Middelburg en daar in de regeering.
Verheven 1847, doch de verhevene ongehuwd overleden |
Sweerts de Landas |
De naam beteekent zoon van den
weder = blauwverver. =>
Helmondsche familie van verwers en
wolhandelaars, sinds begin der 15e eeuw in de regeering aldaar. In
begin 16e gedurende twee geslachten lakenkooplieden in Antwerpen,
uitgeweken naar Amsterdam 1535. De eerste in Holland geborene huwde
1626 eene Lopez de Villa Nova, wier moeder de Landas heette. Hij
deed zich wijs maken, dat hij in waarheid afstamde van het
Brusselsch regeeringsgeslacht Sweerts en dat dit in waarheid de
Landas heette, waarop hij den naam zijner schoonmoeder erbij nam.
Verheven tot Rijksridder door Keizer Ferdinand III 1652. Bij org.
besl. van 1814 benoemd in de Noord-Brabandsche en 1816 in de
Geldersche ridderschap. Beide gevallen met acte van bewijs, waarin
hun geheel ten onrechte baron op alle gegeven werd. Er is nog één
stamhouder |
van Swinderen |
Familie van kopergieters, =>
voorkomend te Steenwijk in de 16e en eind
dier eeuw naar Zutphen gegaan, midden 17e naar Groningen en daar in
de regeering. De oudste tak nam door een huwelijk in 1755 den naam
de Marees ervoor. Verheven 1817. Een aantal stamhouders is nog
aanwezig |
van Sypestein |
Utrechtsche stadsfamilie, =>
voorkomend in de 15e eeuw en sinds einde
16e in hooge regeeringsambten, sinds eind l7e in de Haarlemsche
regeering. Verheven 1817. Uitgestorven 1946 |
van Sytzama |
Friesche heerschappen, =>
naar men zegt uit de Botnia’s gesproten en
voorkomend sinds midden 15e eeuw, in de 17e eeuw en later meest in
krijgsdienst. Bij org. besl. van 1814 benoemd onder de Edelen van
Friesland. Erkend ais baron op alle 1822. De oudste tak is in de
V.S. v.N.A. gevestigd, doch sterft uit. H.t.l. zijn nog drie
stamhouders |
Taets |
De naam is een patronym. =>
In het midden der 14e eeuw wordt een Willem
Taetsen vermeld, wiens weduwe toen was eene Borre van Amerongen en
hun nageslacht nam den naam over. Van begin 15e tot eind 17e eeuw in
de regeering der stad Utrecht, vervolgens in hooge ambten. Bij org.
besl. van 1814 benoemd in de Utrechtsche ridderschap. Erkend als
baron op alle 1822. Freiherr in Baden 1833 en 1856. Er zijn nog tal
van stamhouders en takken in Noord- en Zuid-Amerika |
Teixeira |
Afstammend van een Portugeesch maraan, =>
die begin 17e eeuw in
Antwerpen, later in Hamburg koopman was, waar hij weder jood werd.
Zonder eenig recht daarop te hebben, verheven 1817 (uitgestorven
1835) en 1892. Er zijn eenige stamhouders. Takken, die niet geadeld
zijn, vindt men h.t.1. en in Portugal |
van Tenhnagell |
Oud riddermatig geslacht =>
voorkomend in Nijmegen e.o. vanaf begin 14e
eeuw. Erkend ais baron op alle 1822. Het geslacht staat op
uitsterven |
Testa |
Genueesche familie, =>
daar midden 16e eeuw voorkomend en sinds midden
17e in Constantinopel gevestigd. Een lid werd 1783 verheven tot
Rijksridder door Keizer Joseph II en 1807 tot Freiherr door Keizer
Franz II van Oostenrgk, doch diens tak stierf eind 19e eeuw uit.
Verheven tot baron bij eerstgeboorte de Minister Resident T. 1847,
zonder eenig recht daarop te hebben. Eene Nederlandsche zijlijn is
in Marocco gevestigd. Er zijn nog vele stamhouders. Wijders vindt
men takken in Duitschland en Zweden |
van Tets |
Afstammend van Willem v. T. bastaard-zoon =>
van den gelijknamigen
postmeester op Antwerpen te Amsterdam, die in de 17e eeuw leefde en
afkomstig was uit Gulikerland, waar een dorp Tetz heet. Eerst in
koloniale ambten, dan in de regeering van Veere en Dordrecht.
Verheven 1837. Er zijn nog ettelijke stamhouders en een
niet-geadelde tak |
den Tex |
Culemborgsche familie, =>
bekend uit eind der 16e eeuw onder den naam
Text. Einde 18e eeuw in de politiek opgekomen. De burgemeester van
Amsterdam C.J.A. de T. werd 1874 verheven. Zijn nageslacht staat op
uitsterven. Uit zijne broeders stammen niet-geadelde takken |
van Teylingen |
Afstammende van eenen Willem
Jacobsz. =>
uit het begin der 15e eeuw en die vermoedelijk behoorde tot
eenen achteruitgeganen tak der middeleeuwsche Heeren van Teylingen.
Zijn nageslacht leefde onder patronymen, tot in de 16e eeuw in
Rotterdam de naam Clinckebel opkwam en begin 17e de naam v. T.
openlijk wordt gevoerd. Vanaf midden 16e eeuw in de regeering van
Rotterdam. Verheven 1815 (uitgestorven) 1836 en 1897 (uitgestorven
in mannelijke lijn). Er is nog een stamhouder en een niet-geadelde
tak in N.O.I. |
Thibaut |
Yperensche regeeringsfamilie =>
uit de 15e eeuw. Een lid week uit naar
Middelburg midden 16e eeuw, in de regeering aldaar. Bij org. besl.
benoemd in de Zeeuwsche ridderschap 1814 met acte van bewijs.
Uitgestorven 1854 |
de Thier |
Luiksche familie, =>
voorkomend efnd 15e eeuw als de Verwer gez. de
Thier, in de regeering aldaar in de 17e en 18e eeuw. Rijksridders
door Keizer Leopold 1 1701. Benoemd in de Limburgsche ridderschap
als baron (persoonhjk) en ridder voor alle 1816; doch spoedig daarop
nimmer h.t.l., doch in Luikerland gevestigd. De oudste zoon koos
voor België en werd 1857 door Koning Leopold 1 van België erkend als
baron op alle. De familie bestaat aldaar nog als de Th. de Skeuvre |
van Till |
Cleefsch geslacht, =>
den naam ontleenend aan Till bij Cleve en bekend
sinds midden 14e eeuw. Sinds begin 17e meest in krijgsdienst en in
Statendienst gekomen; in de 18e eeuw in Gelderland door huwelijk
17l4 met de erfdochter van den Wildbaan, Brummen. Erkend als baron
op alle 1822. De familie is nog goed vertegenwoordigd |
Tindal |
Afstammend van Daniël T., overste in Statendienst, =>
geb. in
Dendermonde in het midden der 18e eeuw en die beweerde van Schotsche
afkomst te zijn. De generaal T. werd 1813 door Napoleon 1 verheven
tot Baron de l’Empire en 1815 tot baron bij eerstgeboorte.
Uitgestorven in mamelijke lijn 1943 |
Tjarda |
Friesche heerschappen, =>
voerend het patronym van Tjaard, bekend sinds
begin 15e eeuw en sinds midden dier eeuw zich noemende van
Starkenborgh, naar de state Sterkenburg bij Rinsumageest. Sedert
begin 16e eeuw in het Westelijk deel van Groningen. Blj org. besl.
van 1814 benoemd in de Gronlngsche ridderschap. Het geslacht staat
op uitsterven |
des Tombe |
Familie uit Toerkonje in Waalsch Vlaanderen =>
en er bekend sinds eind
16e eeuw. Begin 17e uitgeweken naar Leiden. Lakenkooplieden, sinds
midden 18e eeuw veelal in krijgsdienst. Verheven tot Baron de 1’
Empire 22 Dec. 1813 door Napoleon I en 1815 als zoodanig bevestigd
door Koning Lodewijk XVIII van Frankrijk. Ingelijfd 1829. Deze tak
stierf uit. Zonder eenig recht daarop verheven 1844. Er is nog één
stamhouder en er bestaan niet-geadelde takken |
Torck |
Westfaalsch oud-adellük geslacht, =>
sinds midden 13e eeuw bekend. Door
huwelijk eind 15e eeuw in Gelderland gekomen. Erkend als baron op
alle 1822. Uitgestorven 1902. Een tak leeft in België |
du Tour |
Kleine Fransche adel uit Guyenne, =>
bekend sinds midden 16e eeuw en
sinds begin 17e in Statendienst h.t.l. gekomen, waar de familie zich
den titel van Baron aanmatigde. Bij org. besl. van 1814 benoemd in
de Hollandsche ridderschap en onder de Edelen van Friesland. Ten
onrechte erkend als baron op alle 1820. Uitgestorven in mannelijke
Iijn 1937 |
Travers |
Stammend van Etienne Travers, =>
wonend te Mahou, midden 18e eeuw. Zijn
zoon, de kol. der cav. T., werd 1810 door Lodewijk Napoleon verheven
tot Baron van Jever en 1813 door Napoleon 1 tot Baron de 1’ Empire.
Verheven 1824 als baron bij eerstgeboorte. Hij liet twee dochters
na. Uitgestorven 1895 |
Trench |
Fransche familie de la Tranche uit Normandië =>
en eind 16e eeuw in
Northumberland gekomen, begin 17e naar Ierland. Door Koning George
III van Engeland verheven 1793 tot Baron Kilconnel, 1801 tot
Viscount Dunlo, 1803 tot Earl of Clancarty. De tweede Earl, Britsch
gezant te ‘s-Gravenhage, werd 1815 verheven tot markies van Heusden
bij eerstgeboorte. De familie heeft na zijn verdwijnen, als gezant,
nimmer meer iets met Nederland uitstaande gehad, terwijl het
jaargeld aan den titel verbonden na 1839 door België is overgenomen
in betaling. De familie bestaat nog in Engeland en voert den titel
wel |
de Trevey |
Kleine Bretonsche adel, =>
bekend sinds eind 15e eeuw. De Fransche
officier Jean de Trevey, zich noemende Baron de Charmai1 huwde in
1815 in ‘s-Gravenhage de dochter van Baron Roest van Alkemade en
Jvr. van Wassenaer-Warmond. Zijn zoon werd 1839 als baron blj
eerstgeboorte ingelijfd, doch stierf kinderloos 1884 |
Trip |
Zaltbommelsche familie =>
uit de
15e eeuw, die den naam aan een huis ontleende. Sinds begin l7e eeuw
naar Amsterdam en midden dier eeuw naar Groningen en terstond in de
regeering aldaar. Benoemd in de Noord-Brabandsche ridderschap 1815
met acte van bewijs. Verheven 1817, 1818. De familie, zoowel Trip,
als Laman Trip en van Vierssen Trip genaamd, is zeer talrijk,
terwijl niet-geadelde takken bestaan |
Tulleken |
Oude Arnhemsche familie, =>
daar vanaf midden 13e eeuw voorkomend,
sinds begin 17e in de regeering aldaar, later te Hattem en Elburg,
en een andere tak te Middelburg. Verheven 1847 en 1899; van beide
zijn nog stamhouders, terwijl een ondertak van den eerste sinds
midden 19e eeuw in het Kaapland bloeit. Er be-staat een
niet-geadelde tak |
van Tuyll van Serooskerken |
Familie van patronymen voerende ambachtslieden =>
op Schouwen, in de
14e eeuw daar bekend en waarvan een lid 1889 poorter van Zierlksee
werd. Zijn kleinzoon kocht 1488 de heerlijkheid Serooskerke op
Schouwen, waarnaar zijne afstammelingen zich noemden. Zij bekleedden
hooge ambten in Zeeland en zaten in de regeering van Zieriksee en
Middelburg. Een hunner, burgemeester van Tholen en geb. 1574,
verleid door de gelijkheid van zijne wapenmeubels, de
brakken-koppen, met die van het oud-adellijk geslacht van Tuyll uit
de Betuwe, ging zich zoo noemen, trok naar Holland en wist het zoo
ver te brengen, dat zijn zoon in de Utrechtsche ridderschap werd
toegelaten onder dien geusurpeerden naam. Bij org. besl. van 1814
benoemd in de NoordBrabantsche, Zeeuwsche en Utrechtsche
ridderschappen. Erkend als baron op alle 1822. De oudste, z.g.
Engelsche, tak staat op uitsterven. Overige bieden nog ta1 van
stamhouders |
Twent |
Familie onder patronym in midden 16e eeuw voorkomend te Kampen, =>
doch
de naam duidt onmiskenbaar op afkomst uit Twenthe. In de 17e eeuw in
Delft en later in de regeering aldaar en te Gouda, Rotterdam en
Haarlem. Verheven tot Graaf van Rosenburg door Lodewijk Napoleon
1809, tot Comte de 1’ Empire 1811 door Napoleon 1. Verheven 1815,
uitgestorven 1868. Wellicht leeft een niet-geadelde tak nog in
Frankrijk |
van Utenhoven |
Oud-adellijk Gentsch geslacht, =>
bekend sinds begin 13e eeuw. Hoe de
Nederlandsche tak eruit stamt, staat niet vast. Een lid duikt einde
16e eeuw plotseling in Zuid-Drenthe op. Later meestal in
krijgsdienst. Sinds 1674 in de Utrechtsche ridderschap. Bij org.
besl. van 1814 benoemd in de Utrechtsche ridderschap. Erkend als
baron op alle 1822. Er zijn nog drie stamhouders |
van Valkenburg |
Familie uit Zuid Limburg =>
in begin 16e eeuw naar Antwerpen getrokken,
kooplieden aldaar en 1585 naar Amsterdam uitgeweken. Verheven tot
baronet door Koning Karel 1 van Engeland voor een in 1679
uitgestorven tak. In de 17e eeuw naar Haarlem en in de regeering
aldaar. Verheven 1939. Er zijn nog stamhouders |
de Vaynes van Brakell |
Kleine adel uit Dauphine, =>
uitgeweken naar de Nederlanden 1583.
Meestal in krijgsdienst. Door huwelijk in 1726 kwam de naam van
Brakell erbij. Ten onrechte verheven in 1843 met belofte van
inlijving bij nader bewijs. In mannelijke lijn uitgestorven in 1886 |
Vegelin |
Familie uit de Breisgau, =>
Baden, sinds begin 15e eeuw in Constanz am
Bodensee gevestigd en genaamd Voegelin (vogeltje) met sprekend
wapen, later gewijzigd. Meestal in krijgsdienst en sinds midden 16e
eeuw in Friesland. Benoemd onder de Edelen van Frlesland bij org.
besl. van 1814 en 1814. Er zijn nog twee stamhouders |
van den Velden |
Noord-Brabandsche familie, =>
in de Langstraat vermeld begin 15e eeuw,
midden dier eeuw naar Brussel en begin 17e uitgeweken naar Frankfort
a. M. e.o. Begin 18e eeuw naar Amsterdam. Steeds kooplieden geweest.
Zonder recht daarop verheven 1847. De famllie staat op uitsterven.
Er bestaan nog in Duitschland |
Verheyen |
Familie uit de Bossche Meierij, =>
ten rechte Majorij en te Best van
begin 16e eeuw af, bekend en sindsdien dorpsnotabelen in die
omgeving. Zonder eenig recht daarop verheven 1831. Er zijn nog
stamhouders |
Verhuell |
Zutphensche familie, =>
bekend sinds eind 16e eeuw. In de regeering van
Doetinchem. Verheven in den adel en tot Graaf van Sevenaer door
Lodewiik Napoleon 1810, tot Comte de l’Empire door Napoleon 1 1811.
Verheven 1840. Uitgestorven 1931 |
van Verschuer |
Kleine Veluwsche adel, =>
den naam ontleenend aan het gehucht ter
Schuur tusschen Hoevelaken en Barneveld en als van der Schuer vanaf
begin 15e eeuw vermeld. Een lid verhuisde 1582 naar Utrecht en wordt
poortwachter; vervolgens in Statendienst en in Hessischen dienst tot
terugkomst eind 18e eeuw. Rijksvrijheer door Keizer Leopold 1 1696.
Ingelijfd 1816, baron op alle 1826. Er zijn nog drie stamhouders,
terwijl nog een tak in Duitschland bestaat. Het voorzetsel “van” is
natuurlijk even dwaas, als “de” bij van der Schueren en eene
misplaatste vertaling van het Duitsche von uit 1696 |
Verschuir |
Groningsche familie, =>
bewijsbaar in Stad tot midden 17e eeuw, doch
afkomstig uit Westerwolde. Ta1 van predikanten onder hen. Zonder
eenig recht daarop verheven 1822. Uitgestorven 1945 |
Versluys |
Zeeuwsche familie uit Heinkenszand =>
begin 17e eeuw. In de regeering
van Vlissingen, Middelburg, Hulst. Verheven 1819. Er zijn nog ta1
van stamhouders |
Verspijck |
Venlosche familie =>
uit de 16e eeuw, sinds 1614 naar Nijmegen. De
generaal V. werd 1881 verheven. Een aantal stamhouders bestaat en
bovendien nlet-geadelde takken |
Verstolk |
Kleermakers en lakenkoopers
uit Oud Beyerland, =>
voorkomend aldaar in de 16e eeuw. Midden 17e eeuw
naar Rotterdam en kooplieden aldaar. In de regeering tweede helft
18e eeuw. Verheven tot Baron de 1’ Empire door Napoleon 1 1811,
verheven |
van Vessem |
Familie uit de Langstraat, =>
begin 18e eeuw. De intendant der paleizen
H. A. L. v. V. werd l886 verheven zonder recht daarop. In mannelijke
lijn ultgestorven 1922. Er zijn NIet-geadelde takken |
de Vicq |
Vlaamsche adel, =>
bekend uit begin 14e eeuw en in dat land zeer
verbreid. Een lid wijkt uit naar Amsterdam 1596, sinds midden l7e
eeuw in de regeering aldaar en later in Hoorn. Verheven 1924. Er
zijn twee stamhouders. Een niet-geadelde tak bestaat h.t.1. In
België leeft een tak de Vicq van Cumptich, geadeld 1647 en 1848 door
Koning Leopold 1 erkend ais baron bij eerstgeboorte |
de Villeneuve |
Oude adel uit Provence. =>
Adelserkenning 1668 door Koning Lodewijk
XIV. Uitgeweken naar Zwitserland 1685, naar Bergen op Zoom 1724.
Ingelijfd 1885, 1892, 1896. Er zijn nog stamhouders. Een lid R. de
V. (1876-1925) werd Fransch onderdaan, usurpeerde den titel Marquis
de la Colette en liet twee zoons na |
van Voerst |
Oud-adellijk Overijsselsch geslacht, =>
vermeld vanaf begin 13e eeuw en
dat in de middeleeuwen eene groote rol speelde in dat gewest. Bij
org. besl. van 1814 be- noemd in de Overijsselsche ridderschap en in
1816. Erkend ais baron op alle 1822. Uitgestorven 1867 |
de Voocht |
Familie uit de Zuidelijke Nederlanden =>
en waarvan een lid genaamd
Matthieu Glaudy de Camerlinck eind 16e eeuw met eene vrouw uit
Heusden huwde, Voocht genaamd, welken naam de zoon overnam;
vervolgens altijd in Braband gevestigd. Bij org. besl. van 1814
benoemd in de Noord-Brabandsche ridderschap met acte van bewijs.
Uitgestorven 1856 |
van Voorst |
Oud-adellijk Geldersch geslacht, =>
bekend sinds eind 13e eeuw als van
Hekeren, later bijgenaamd van der Ese en door huwelijk met eene van
Voerst, midden 14e eeuw, dezen naam aangenomen eind 15e. Bij org.
besl. van 1814 benoemd in de Geldersche ridderschap. Baron op alle
1820. Dit geslacht is nog zeer talrijk |
de Vos |
Vermoedelijk stammend uit de oude Heeren van Kuinre, =>
die in de 12e
eeuw vermeld worden en vervolgens naar Noord-Drenthe getrokken en er
voorkomend in 13e en 14e eeuw als van den Goor, van Norg en van
Steenwijk; de Vos zijnde een bijnaam vanwege hun rossig haar. Bij
org. besl. van 1814 benoemd in de Overijsselsche ridderschap, daarna
1814, 1816, in de Drenthsche 1814. Baron op alle 1821. Het geslacht
is nog ruim vertegenwoordigd |
Vosch van Avezaet |
Oud riddermatig geslacht uit Neder Betuwe, =>
voorkomend in de 15e eeuw
en later ook in Overijssel en Utrecht verspreid. Verheven 1825 met
belofte van erkenning bij nader bewijs. Baron bij eerstgeboorte
1826, met dezelfde belofte, doch ditzelfde jaar uitgestorven. De
huidige dragers van den naam stammen uit eenen bastaardtak |
van Vredenburch |
Koopliedenfamilie uit Rotterdam =>
van eind 15e tot begin 17e eeuw
patronymen voerende, wanneer de naam v. Vr. opduikt. In de regeering
aldaar midden 16e eeuw en te Delft vanaf de 17e. Verheven 1816. Uit
welken tak nog twee stamhouders. Verheven 1847 als baron bij
eerstgeboorte, welke tak in 1948 uitstierf |
van Vrijberghe |
Familie uit Reimerswaal, patronymen voerend. =>
Een lid huwde als David
Dibbouts 1484 Jvr. Cornelia Croesinck tot Benthuizen, vrouwe van
Vrijberghe en hun nakroost nam den naam de Boet aan; zij zaten in de
regeering van Reimerswaal en na het vergaan dier stad, van Tholen,
waar zij den naam Vrijberghe aannamen, ten slotte naar Zieriksee.
Uitgestorven 1908. Verheven 1842 |
Vrijthoff |
Maastrichtsche familie uit de 17e eeuw. =>
Zonder eenig recht daarop
verheven 1840 met bepaling 1841 van recht van overgang op
oomzeggers. In mannelijke lijn uitgestorven 1924 |
van de Wall |
Koopliedenfamilie uit Wesel =>
eind 16e eeuw, dan naar Hanau en begin
l8e naar Dordrecht. Rijksadel voor eenen ouderen tak in Duitschland
door Keizer Franz II 1802 als von Dewall. Zonder eenig recht daarop
verheven 1827, doch kinderloos overleden 1853 |
Warin |
Eind 16e eeuwsche familie uit Merville =>
in Fransch-Vlaanderen;
kooplieden, uitgeweken en 1665 in Amsterdam; in de 18e eeuw in de
regering aldaar. Verheven 1815. Uitgestorven 1902 |
van Wassenaer |
Wel het oudste, thans nog
levend geslacht in Holland =>
en vermoedelijk gesproten uit dat van
Raephorst in de 12e eeuw. Vermeld als van Wassenaer sinds het jaar
1200. De oudere tak verwierf 1340 het Leidsche burggraafschap en
stierf 1544 uit; de jongere droeg tot de 17e eeuw den naam van
Duvenvoirde, het goed onder Voorschoten. Rijksgraaf voor den in 1850
uitgestorven tak Obdam door den Rijksvicaris 1711. Rijksgraaf door
Keizer Frans II 1792 voor W. L. v.
W. Starrenburg, die ongehuwd stierf. Bij ,org. besl. van 1814
benoemd in de Hollandsche ridderschap, verder 1814 en 1815. Erkend
als baron op alle 1822. Er zijn nog eenige stamhouders |
de Watteville |
Oude Zwitsersche adel =>
uit het
land van Thun, bekend uit midden der 14e eeuw onder naam von
Wattenwyl; burgers van Berri en in den Grooten Raad aldaar begin l5e
eeuw. Begin 19e eeuw in Ned. krijgsdienst Ingelijfd 1956 als baron
bij eerstgeboorte onder naam de Watteville. Uitgestorven 1909.
Bestaan nog in
Zwitserland |
Waubert |
Vermoedelijk Waalsche familie =>
van onbekende herkomst, waarvan een
lid eind 19e eeuw, als schoolmeester h.t.1. kwam. Ten onrechte
erkend 1816. Uitgestorven 1915 |
van Wrede |
Waarschijnlijk afstammend uit het oud-adellijk geslacht, =>
in de
omgeving van Amersfoort bekend vanaf het begin der 14e eeuw.
Verheven tot Rijksbaron door Keizer Leopold 1 1675. Deze tak stierf
spoedig uit. Benoemd in de Utrechtsche ridderschap 1815 met acte van
bewijs. Erkend 1816. Er zijn nog stamhouders |
de Weert |
Familie van brouwers uit
Steenbergen, =>
begin 17e eeuw vermeld. In de regeering aldaar. Zonder
eenig recht daarop te hebben, werd de secretaris des Konings
E. A. H. B. de Weert 1874 verheven. Uitgestorven 1937 |
von Weichs |
Opperbeiersch oud-adellijk geslacht, =>
eind 14e eeuw vermeld. Begin
17e eeuw door Keulschen dienst in Rheinland gekomen. Verheven tot
Rijksbaron 1623 en 1636 door Keizer Ferdinand II. Door huwelijk in
1806 in Nederland gekomen. Benoemd in de Limburgsche ridderschap,
als baron op aLle 1816. Er zijn nog stamhouders. In Duitschland
leeft een tak op Bladen-horst in Westphalen en een genaamd v. W.
Rosberg in Rheinland |
von Weiler |
Guliksche familie =>
uit begin der 17e eeuw, later naar Cleefsland
getrokken. Verheven in den Brandenburgschen adel door Keurvorst
Frederik III 1691 en in den Pruissischen adel 1787 door Koning
Frederik Willem II. Eerst begin 19e eeuw in Nederland gekomen.
Ingelijfd 1818. Er zijn eenige stamhouders |
Wentholt |
Zutphensch geslacht =>
uit het begin der 16e eeuw en aldaar in de 17e
in de regeering. Verheven 1817. Uitgestorven 1879. Er bestaan
niet-geadelde takken |
Wesselman |
Familie uit de omstreken van Wesel =>
eind 17e eeuw, in de 18e op de
Veluwe gekomen. Zonder eenig recht daarop verheven 1841. Er zijn nog
twee stamhouders |
van Westerholt |
Westphaalsch oudadellijk
geslacht, =>
bekend sinds midden 14e eeuw. Door een huwelijk in 1513
h.t.1. gekomen en door een in 1565 Hacfort in Vorden beërfd.
Verheven tot Rijksgraaf 1790 door den Rijksvicaris Keurvorst Carl
Theodor, doch deze tak stierf uit. Erkend als baron op alle 1820.
Het geslacht staat op uitsterven. De in Duitschiand bloeiende,
grafelijke familie von Westerholt-Gysenberg heeft dezen naam
overgenomen, doch heet in feite: von Boinenburg gen. von Honstein.
|
van
Westreenen |
Oude Amersfoortsche regeeringsfamilie, =>
vanaf begin 15e eeuw bekend;
eind 16e eeuw naar Utrecht en in de 18e naar N.O.I. Verheven 1815,
ridder bij eerstgeboorte 1818, baron bij eerstgeboorte 1821, doch
kinderloos gestorven 1848 |
Wichers |
Familie van Groningsche stadskoopheden =>
uit de 16e eeuw, levende
onder patronymen tot begin 17e eeuw, dan tevens in de regeering.
Verheven tot Baron de 1’ Empire door Napoleon 1 1811. Verheven 1817,
1900, 1932 en 1938. Die van 1817 sterft uit, die van 1900 heeft
drie, die van 1938 een stamhouder. Er zijn tal van niet-geadelde
takken |
de Willebois |
Familie van rentmeesters, =>
later dokters in de 17e eeuw in Henegouw
bekend, doch die beweert van Fransche adellijke afkomst te zijn.
Begin 19e eeuw h.t.1. gekomen. Zonder eenig recht daarop verheven
1877. Er zijn nog stamhouders |
von Winning |
Maagdenburgsch oud-adellijk
geslacht, =>
uit de 13e eeuw bekend. Een lid kwam midden 19e eeuw in
het N.I. Leger en werd 1907 ingelijfd. Diens oudste zoon
werd weer Duitscher. H.t.1. is eén stam houder. Vele takken bloeien
in Duitschland |
van Winter |
Westvlaamsche koopliedenfamilie, =>
uitgeweken naar Dordrecht 1570, dan
naar Zwolle, eind 17e eeuw naar Amsterdam, eind 18e in de regeering.
Zonder eenig recht daarop verheven 1830. Het geslacht staat op
uitsterven |
de With |
Zeemansfamilie, =>
levend onder patronymen te Aaby in Jutland begin 18e
eeuw en zich toenoemend True naar een dorp bij Aarhus. In
Compagniesdienst 1729 en zich noemende de With. Zonder eenig recht
daarop verheven 1840. Er is eén stamhouder. Niet-geadelde takken
bestaan |
Wittert |
Delftshavensche reedersfamilie, =>
in de 15e eeuw bekend. Ridder in de
Oostenrijksche Nederlanden door Keizerin Maria Theresia 1741, voor
eenen uitgestorven tak, Baron bij eerstgeboorte alsvoren 1778.
Ingelijfd als baron bij eerstgeboorte voor een in 1963 uitgestorven
tak 1815. Ingelijfd 1815, baron bij eerstgeboorte 1848. Er zijn nog
stamhouders |
Wolff Metternich |
Hessisch oud-adellijk geslacht =>
uit de 14e eeuw met name Wolff von
Gudenberg; dit laatste na 1440 door huwelijk met de erfdochter van
Metternich in haren naam veranderd. Rijksbaron door Keizer Ferdinand
II 1621. Rijksgraaf door Keizer Karel VII 1742. Ingelijfd als graaf
op alle 1884 en 1925. De Nederlandsche takken staan op uitsterven.
Ta1 van takken, ook onder den ouden naam Wolff von Gudenberg bloeien
in Duitschland |
van Wolframsdorf |
Thüringsche adel =>
in de laatste helft der 13e eeuw vermeld.
Pruissische adel 1787 door Koning Friedrich Wilhelm II. Een lid kwam
1787 ais officier in Statendienst Ingelijfd 1920. In mannelijke lijn
uitgestorven 1947. In Duitschland bloeien takken |
Worbert |
Stammend uit Lodewijk Jan W.,
geb. 1778, =>
als zoon van J. Canette dite Mareuil, vermoedelijk vrouw
van eenen Franschen tooneelspeler, die kort daarop het land verliet
voor Parijs, onder den naam vrouw Worbert. Hij werd 1834 erkend als
wettige zoon van den laatsten graaf van Wassenaer-Starrenburg, het
jaar
te voren overleden. Uitgestorven 1930 |
von Wrangel |
Lijflandsch oud-adellijk geslacht, =>
voorkomende sinds eind 13e eeuw
en verder in alle landen om de Oostzee. Zweedsch Baron met
toevoeging von Lindenberg 1654 door Koning Karel X. Een lid kwam
1793 in Statendienst. Ingelijfd 1885. In mannelijke lijn
uitgestorven 1945. Er bestaan nog takken in Zweden |
Wttewaal |
Familie afkomstig uit het dorpje ‘t Waal =>
a.d. Lek bij Vreeswijk. De
familie heeft steeds vastgehouden aan de archaïsche schrijfwijze van
haren naam, die duidelijker: Uut ‘t Waal zou luiden. Burgers van
Vianen midden 16e eeuw, ontvangers en notarissen in Utrecht; 18e
eeuw in de regeering aldaar. Verheven 1840. Er zijn nog eenige
stamhouders en ook niet-geadelde takken |
Wutiers |
Vermoedelijk spruitende uit het middeleeuwsche huis der Berthout’s =>
te Mechelen, a1 is de wijze hoe, voor de 16e eeuw duister. Verheven
tot Rijksbaron door Keizer Leopold 1 1686, doch de begunstigde
kinderloos gestorven. Uitgeweken naar Amsterdam begin 16e eeuw en
kooplieden aldaar, eind 18e eeuw in de regeering aldaar, daar zij
eerst R. C. en later jansenisten waren. Verheven 1829 met belofte
van inlijving bij nader bewijs. Ingelijfd 1901. Er zijn nog een paar
stamhouders |
van Asch van Wyck |
Oorspronkelij uit het land van Alena =>
en vandaar door vloed van 1421
verdreven naar Overbetuwe. Kleine adel. Gevestigd in Utrecht sinds
1589 en in de regeering aidaar. Verheven 1833 met belofte van
erkenning bij nader bewijs. Er zijn nog stamhouders |
van der Wyck |
Stammend uit Herman van der Wyck, =>
voogd van Neede, begin 17e eeuw,
van wien niet is uitgemaakt, hoe hij uit het oude Munstersche
geslacht stamt. Bij org. besl. van 1814 benoemd in de Drenthsche en
Overijsselsche ridderschappen met acte van bewijs. Verheven 1816,
1817, 1867, 1868, 1869. Er zijn nog voldoende stamhouders |
van Wydenbruck |
Munstersch oud-adeiiijk geslacht, =>
bekend uit tweede helft der 14e
eeuw. Bevestigd als Rijksbaron door Keizer Karel V 1532, door Keizer
Ferdinand III 1644. Ingelijfd ais baron op alle 1838. De begunstigde
heeft nooit in Nederland gewoond, doch in Luxemburg en zijn zoon
werd Oostenrijker en 1868 door Keizer Franz Joseph graaf op alle.
Voor 1940 was er nog eén stamhouder |
van Wyckerslooth |
Kleine Stichtsche adel, =>
voorkomend in de 14e eeuw en in de 15e in de stadsregeering. Baron
bij eerstgeboorte in de Oostenrijksche Nederlanden door Keizer
Joseph II 1786 en Rijksbaron 1863 door Keizer Frans
II. Bij org. besl. van 1814 benoemd in de Hoilandsche ridderschap,
doch kinderloos overleden; 1816 in de Utrechtsche en baron bij
eerstgeboorte 1817, deze koos voor België. Ingelijfd als baron bij
eerstgeboorte inplaats van op alle 1816. Er zijn nog stamhouders |
von Wymar |
Guliker familie, =>
die begin 16e eeuw opkomt en sinds het huwelijk met
de erfdochter van Arcen, midden 18e eeuw, zich den titel van
Freiherr aanmatigde. Benoemd in de Limburgsche ridderschap als baron
1816, doch met hem uitgestorven 1847. Een tak von W. Merzenich
bestaat in Duitschland |
van Wijnbergen |
Oude riddermatige adel, =>
die den naam ontleent aan Wijnbergen bij
Doetinchem en begin 14e eeuw verschijnt. Midden 15e in de Veluwsche
ridderschap. Erkend als baron op alie 1822. Er zijn nog twee
stamhouders |
d'Yvoy |
Familie die den naam ontleent aan de baronie Ivoi =>
bij Namen en
afstamt van Claes Gillisz. Ivoi, een onderofficier in Statendienst,
sinds 1624 vermeld. Zijn zoon en kleinzoon brachten het tot
kwartiermeesters-generaal. Op het eind der 16e eeuw bedachten de
toen levende leden eene afstamming uit het Fransche geslacht d’
Hangest-Genlis. Bij org. besl. van 1814 benoemd in de Utrechtsche
ridderschap, acte van bewijs. Ingelijfd als baron op alle 1816,
zonder eenig recht daarop en met vervalschte stukken verkregen. Er
zijn nog een paar stamhouders |
van Zuylen van Nievelt |
Oud-adellijk geslacht van Keulsche ministerialen, =>
vermeld vanaf
midden l2e eeuw, waarvan een lid eind 13e in de Vechtstreek
(Utrecht) komt. Zoowel in de regeering der Stad als in de
ridderschap van Utrecht; in de 17e en 18e in die der Veluwe. Bij
org. besl. van 1814 benoemd in de Geldersche ridderschap. Erkend als
baron op alle 1822. Uitgestorven 1947. Takken van dit geslacht leven
in België |
van Zuylen van Nijevelt |
Afstammend van Gerrit Frederiksz. te Zwolle, =>
1554 poorter geworden
en bastaardzoon van een der drie Frederik’s uit pas genoemd
geslacht, die op de wende der 15e op de 16e eeuw leefden. Midden 17e
eeuw naar ‘s-Gravenhage verhuisd en den naam van Zuylen opgenomen,
vervolgens in de regeering van Rotterdam. Verheven 1815 en ten
onrechte veranderd in inlijving, op verklaring van een bejaard
vrouwelijk lid van het echte geslacht, dat zij die van Rotterdam
steeds als familie had beschouwd. Erkend met titel van baron op alle
1822 en graaf bij eerstgeboorte voor een hunner, die 1811 verheven
was tot Comte de 1’ Empire door Napoleon 1. Er is nog een stamhouder |
|
|
Veertig Jaren Nederland’s Adelsboek
Hoezeer dit onderwerp zich
daarvoor ook zou leenen, men verwachte van mij geene reeks van
vermakelijke anecdoten, in den loop der jaren op dit gebied beleefd. =>
Dit werk heeft in mijn leven eene te groote plaats ingenomen, dan
dat na vijf jaren staking daarvan, de vermakelijke zijde eene
over-wegende plaats in mijne herinnering zou veroverd hebben.
Het is helaas noodzakelijk
hierbij, het persoonlijke element meer op den voorgrond te schuiven,
dan mij lief is.
Gelijk voldoende bekend,
verscheen het eerste deel van ons Adelsboek met Nieuwjaar 1903; het
denkbeeld was echter niet nieuw. Reeds in het begin der tachti- ger
jaren van de vorige eeuw hadden twee Leidsche studenten, n.1. Jacob
baron Creutz en Arthur baron Sweerts de Landas Wyborgh het plan
daartoe opge-vat, doch het eind hunner studie bracht het besef mede,
dat de volvoering meer tijd en werk op onont- gonnen gebied zou
vergen, dan zij ooit daaraan zouden kunnen offeren bij hunne intrede
in de maatschappq. Beiden waren zeer critisch aangelegd en zouden
zeker nimmer berust hebben in het overnemen van de ge- gevens, die
de luttele monographieën op dit gebied, toen reeds bestaande,
aanboden en dit overtuigde hen van de onmogelükheid van
verwezenlijking hunner voornemens.
In 1888 begon A. A. Vorsterman
van Oyen de uitgave van zijn Jaarboek van den Nederlandschen Adel,
dat met dergelijke bezwaren vrijwel geene rekening hield. Toch
behield deze reeks waarde door de uitgebreide gegevens uit de 18e
eeuw over sommige ge-slachten, terwijl de staat van toen levende
leden der geslachten ontegenzeggelijk van nut was.
De uitgave beleefde zes fraai
uitgevoerde deelen, de zevende bundel, afgedrukt tot in de letter H
en hoogst zeldzaam voorkomende, bezweek in het faillis-sement van
den leider, wiens medewerkers, waarvan bij name J. D. G. van Epen en
C. J. Polvliet dienen genoemd te worden, geene voortzetting
vermochten te bewerkstelligen.
In 1901 vatte de Leidsche
student Jhr. E. B. F. F. Wittert van Hoogland het oude denkbeeld
weder op en vond de H. H. Mr. J. C. baron Creutz en Mr. P. C. Bloys
van Treslong Prins bereid tot medewerking. De aanteekeningen en de
ervaring van eerstgenoemde waren van groote waarde voor het
welslagen, doch het werk vie1 niet mede, eerder hard tegen. Als
mede- redacteuren werden toen aangezocht: Jhr. Mr. M. A. de Savornin
Lohman, aanbehuwdneef van Mr. Prins; Jhr A. F. L. Hora Siccama, L.
baron de Crassier voor
Limburgsche geslachten en
ondergeteekende. Ten slotte ook de beroepsgenealoog D. G. van Epen,
die kort te voren uit Brussel in Den Haag was gekomen en wiens
dossiers van goeden dienst konden blijken. Doch ‘s mans zucht, om
eigen zin door te drijven en zijne haastigheid, die alras tot
oppervlakkigheid en slordigheid leidden, deden moeilijkheden rijzen,
die nog v66r het verschijnen van het eerste deel de redactie
noopten, de samenwerking met hem te sta-ken. Uit wraak zette hij in
een minimum van tijd eene eigen uitgave op touw en wist op slinksche
wijze het werk der redactie (hoewel niet in eindvorm) onder oogen te
krijgen en de gegevens te gebruiken, het-geen onwederlegbaar bleek
uit zijn overnemen van dwaze drukfouten in hem onbekende namen.
Tegelijk met de uitgave der redactie verscheen dan oek naast het
thans welbekende roode, een blauw deel met titel Nederlandsch
Adelsboek, om mogelijke vervolging te ontgaan. Zijn werk trok vooral
de aandacht door een groot aantal onthoofdingen in de stamreeksen,
die in vele gevallen echter te lichtvaardig bleken.
Veel genoegen beleefde hij van
deze groot opzien-barende handeling niet. Men gaf algemeen de
voor-keur aan het oorspronkelijk werk, ook wat uiterlijk en druk
betrof en van Epen zag van verderen arbeid alleen, af.
Er heerschten omstreeks 1900
op geschiedkundig en op genealogisch gebied zonderlinge opvattingen.
Kort voor den dood van onzen laatsten Koning was de uitgave van
Huygens’ Journalen voltooid. Verge-lijkt men nu het prachtig,
oorspronkelijk h.s. met den gedrukten text, dan bemerkt men maar a1
te spoedig, hoe veel uit het eerste is weggelaten. Huygens vertelt
o.a. van zijne gesprekken in
de toen reeds bloeiende Londensche clubs in de eerste
regeeringsjaren van zijnen meester, den Koning Stadhouder. Een der
Engelsche Heeren vertelt hem dan een nieuw grapje, dat in de
hoofdstad veel opgang maakte:
The King thinks all,
The queen speaks all,
The prince of Denmark drinks
all,
The princess of Denmark eats
all
And Portland takes all.
Maar dit onschuldig gezegde
mocht niet gedrukt worden, daar het Willem III en de zijnen in een
ongunstig daglicht stelde. Een byzantinisme, dat thans
onbegrijpelijk is.
Toen ik in Midden-Limburg
vertoefde kort voor de verschijning van ons eerste deel, vond men
het daar vanzelfsprekend, naar mij bleek, dat onze uitgave in het
fransch zou gedrukt worden. Dat had toch C. Franquen in 1826 gedaan
en Vorsterman van Oyen
C.S. vijftig jaren later in
zijn annuaire des familles nobles et patriciennes des Pays Bas.
Deden wij dit niet, dan voorspelde men ons gaen debiet, hetgeen naar
mijn zeggen, wijders den uitgever en niet ons raakte. In die eerste
jaren van het bestaan van ons Adelsboek kon men de zonderlingste
opvattingen ver-nemen. Zoo verweet Mr. J. A. baron de Vos van
Steen-wijk, toenmaals verbonden aan het kabinet der Koningin, mij,
dat wij geslachten, als het zijne in één deel onderbrachten met pas
geadelden, gelijk b.v. de den Beer Poortugael’s. Ik vroeg toen in
antwoord, waar de grens getrokken moest worden en wie dat moest
doen, daar men anders gewis een derde deel zou moeten beginnen voor
twijfelachtige gevallen. Toch moest hij vele, vele jaren later, toen
ik hem geregeld ontmoette, toegeven, dat zijn wrevel onrechtmatig
was geweest.
In jaargang 1 was eene domme
drukfout blijven staan betreffende het’ huwelijk van eene bekende
dame, n.1. 1880 in plaats van 1870. Zij maakte zich zeer vroolijk
daarover en voegde mij toe: Dat is nu jullie straf, als je je gaat
bemoeien met wanneer ik geboren en getrouwd ben. Dat gaat niemand
aan. Telkens bleek, dat maar heel weinig menschen, ook zij, die wel
beter konden en moesten weten, begrip hadden van het bestaan van
dergelijke uitgaven in Duitschland en in België sinds 70 en meer
jaren.
In Amsterdam was de
belangstelling voor ons werke uiterst gering; geen wonder, daar
heerschte nog al te zeer de opvatting tot het verwaarloozen der
praedicaten aan regentenfamilies in de 19e eeuw verleend, in het
dagelijksch leven. Men sprak er nog veelal van juffrouw Hooft,
Ploos, Warin, enz. Men had er alleen de ,,freules” van Tuyll van
Serooskerken gekend, dle echter sinds 1875 naar Haarlem waren
verhuisd.
Dankbaar dient herdacht de
daadwerkelijke steun, die ons ten deel vie1 vanwege den voorzitter
van den H. R. van Adel, baron
Schimmelpenninck van der Oye van de Pol1 en Nijenbeek, wiens portret
het eerste deel dan ook siert. Op zijne aansporing zou de redactie
trachten ook portretten van dames op te nemen, doch de eerste,
daarvoor aangezocht, de grootmeesteres gravin van Lynden van
Sandenburg, meende voor de eer te moeten bedanken en latere pogingen
in die richting hadden a1 evenmin gevolg, zoodat men in de 40
jaargangen slechts manlijke leden van den Neder- landschen Adel
aantreft.
Een punt van gewicht maakte
van het begin af aan uit, de vraag, of men het vorstenhuis, diende
op te
nemen, gelijk b.v. in België
in zwang was, doch de meerderheid achtte de Koningin buiten en boven
eene instelling te staan, die H. D. Z. in staat is te verleenen en
deze opvatting hield stand, ook a1 werd nog zoo dikwijls terecht
aangevoerd, dat de Prins-gemaal dan toch wel tot den Ned. Adel
behoorde.
Het heeft m.i. geen nut hier
uitvoerig te boekstaven, wie der medewerkers achtereenvolgens
uittraden en wanneer. Volstaan zij met de vermelding, dat Mr. Bl.
van T. Prins reeds in 1907 zijn ongetwijfeld verdienstelijk en hard
werken moest beëindigen op eene wijze, die helaas niet slechts voor
hem zelf uiterst pijnlijk was en dat inmiddels de specialist voor
0.1. geslachten, de ritmeester Wijnaendts v. Resandt was
toegetreden. Na de terugtreding van baron Creutz in 1911 bleven ten
slotte tot het einde toe de H. H. Wittert, Wijnaendts en.
ondergeteekende over.
Het grootste werk, het in ta1
van gevallen tot stand brengen van iets uit totaal niets in de
letterlijke beteekenis van het woord, was toen voltooid. Hoofdzaak
werd naast het bijhouden van den tegenwoordigen staat, het steeds
meer volmaken der stamreeksen door archiefstudie, waaraan de Heer
Wijnaendts en ik wel krachtens ons werk het meest waren aangewezen,
al had de tegenwoordige staat der geslachten en verbetering van
vroegere gegevens mijne volle belangstelling en toewijding.
Ik schaam mij met te bekennen,
hoe dwaas het sommigen moge voorkomen, dat ik menig voorbeeld zou
kunen noemen van een enkelen datum, waarnaar ik twintig en meer
jaren heb gezocht, niet zoo ‘nu en dan, maar aanhoudencl, nauwelijks
den Qjd voor ant-woord op vragen afwachtend, om op een inval, weer
eene nieuwe, mogelijke bron aan te boren. Het spreekt wel haast
vanzelf, dat een eindelük bereikt resultaat ten slotte eene
voldoening gaf, die slechts te begrijpen valt voor hem, die bezeten
is met de zucht tot volledig werk te leveren, hoe keutelig en
onbelangrük men in het algemeen zulk werk zal schatten, vooral ais
dit gepaard gaat met kosten, die wel in tientallen guldens moeten
worden uitgedrukt. Doch men vergeet maar a1 te licht, dat een
verstandig man zooiets alleen onderneemt, ais de intuitie, die
slechts routine in het vak kan scheppen, hem zegt, dat aan het
vastleggen van zulk een feit meer verbonden is, dan men
opper-vlakkig zou denken, a.d.z. het verklaren van histo-rische
gebeurtenissen van belang, of het helpen van eene sinds lang
benadeelde familie aan herstel harer wettige aanspraken.
Een voorbeeld in deze moge ik
noemen: Jarenlang zocht ik naar de geboortedata van de kinderen van
Willem van Lyere van Katwijk en Maria van Reigersberg, die beiden
met een broeder en zuster van Wassenaer Duvenvoirde huwden. De Van
Lyere’s waren bekencle krijgslieden van vader op zoon, het zoeken
naar hunne woonplaats in het midden der l?e eeuw dus a1 verre van
gemakkelijk. Door de ontdekking van eenen brief van Mevrouw van
Lyere vond ik na jaren eene aanwijzing naar Amsterdam, waar de beide
kinderen dan ook na ijverig zoeken van den * Heer P. J. Kapteyn
gedoopt gevonden werden in
199 1652 en 1653. Prof.
Colenbrander heeft toen miln vennoeden kunnen bevestigen, dat de
Vader daar op die ongewone plaats voor een adellijk Haagsch
offi-cier, verbleef, als vertrouwd dwarskijker van Prins Willem II,
die er ook na diens vroegen dood bleef wonen.
Den redacteur Wittert was het
door zijne talrijke beslommeringen niet vergund veel tijd te kunnen
wijden aan archiefonderzoek in openbare verzame-lingen, doch hij
weerde zich bij name in het verkrij-gen van inlichtingen over in het
buitenland ver-dwenen personen, terwijl hij er vooral behagen in
schepte zijne artikels aan te kleeden met bijzonderheden over
bekende naamgenooten, die niet in de stamreeks voorkomen. Zoo had
ieder gelegenheid zijn aanleg uit te leven in zijn werk, dat dan ook
voor den ingewijde een opvallend stempel droeg, zelfs toen men nog
niet was overgegaan tot het teekenen der artikels met initialen.
Het jaar bleek echter
telkenmale te kart, om zekere uniformiteit in het geheele werk,
waarnaar ik altoos streefde, te bereiken, terwijl mijne
mede-redacteuren op dat gebied weinig medewerking verleenden.
Veel werd in den loop der
jaren bereikt; als voor-beeld zij verwezen naar eene vergelüking van
het artikel Jarges in jg. 1903 met dat in jg. 1929, maar hoezeer
worden wij toch tot bescheidenheid ver-maand in besef van de
onvolmaaktheid, ondanks alles, ais men pas in 1942 tot de ontdekking
moet komen, dat een gansche tak der van der Hoeven’s en nog wel de
oudste, steeds onvermeld bleef.
lk gewaagde zooeven van de
eenheid van vorm, die ik nastreefde. Daarvoor ging ik aldus te werk:
Zoo-dra een nieuw deel verschenen was, had er redactie-vergadering
plaats, .waarin het program voor vol-gend jaar besproken werd, de
artikels verdeeld en ook besloten, wie uitgenoodigd zouden worden
tot het af-staan van hunne beeltenis. Dan nam ik omtrent anderhalve
maand vacantie van het Adelsboek, om mij te kunnen wijden aan het
schrijven van artikels voor tijdschriften. De stof was veelal te
danken aan archiefstudie, voor het adelsboek ondernomen.
V66r de lente in het land
kwam, had ik echter weer alle artikels, ook die voor de anderen, uit
afgedrukte vellen geknipt en in cahiers geplakt, waardoor het mij
mogelijk werd, wat meer eenheid in den tekst aan te brengen. De
tegenwoordige staat werd aange-vuld met later verkregen, of
zelfgevonden verbete ringen, tevens werden de gegevens uit mijne
verzame-ling aankondigingen uit eigen dagbladen en die door een
persbureau verworven, ingewerkt. Als ieder dan zijn portie had, was
de tijd tot Augustus, wanneer met drukken begonnen werd, voorwaar
niet te lang om de eigen artikels te verzorgen. Hoewel ik sinds
einde 1919 ontslag genomen had uit gemeentedienst, als
adjunct-archivaris van Leiden en meer tijd kon wijden aan
historische studie, bleef het Adelsboek toch steeds No. 1 op mün
program en er ging letterlijk geen dag voorbij, of daaraan werd toch
korter, of langer tijd besteed. Toen na doode mijner Moeder in 1926
admi- nistratief werk, waarom ik mij nimmer bekreund had, veel tijd
kwam opeischen, werd a1 dit werk wel eens te veel en moest ik
besluiten elk jaar t.m. een viertal weken uit te breken naar rnün
geliefd Oostenrijk.
Tien jaren mocht ik dit
volhouden, doch in twee, binnen dit tüdvak vallende, toen bijzondere
omstan-digheden dit onmogelijk maakten, leerde ik wel be-grijpen,
dat een verblijf elders h.t.1. op dat gebied geen doel trof en
slechts leidde tot ondenoekingen ter plaatse. De verlokking van de
gelegenheid tot eigen nasporing was dan te groot.
Thans moge ik een en ander te
berde brengen over de stof van dit onderwerp, a1 ligt eene volledige
adelsgeschiedenis natuurlijk buiten mijn bestek.
De oorspronkelijke adel van
ons land heeft voor ieder gewest zijn mer eigen kenmerk. In Holland
is die grootendeels door zelfvernietiging in de anderhalve eeuw der
Hoeksche en Cabeljauwsche twisten ten onder gegaan en wat er buiten
eenige zeer machtige Heeren van overbleef, was afgezakt tot een
peil, dat niet ver afstond van het bestaan van boeren.
Het schitterend
Bourgondisch-Oostenrijksche Hof had inmiddels die weinige,
overgebleven groote Heeren naar Brussel gelokt, waar zij meestal
verblijf hielden, niet slechts die uit Holland, doch evenzeer die
van Zeeland en zelfs uit de Betuwe en Utrecht. Ook hier is Holland
alweer het gewest, dat zich tot belangrijke beschouwingen leent.
Bu het ontstaan van de
Republiek der Vereenigde Nederlanden waren van de vier groote
bannerheer-lijke huizen van dit gewest, de hoofdstam der van
Arckel’s ruim lM, die der van Wassenaer’s W eeuw titgestorven, de
van Egmond’s geheel van deze landen vervreemd en de van Brederode’s
het eenig overlevend huis, dat gedurende eene eeuw nog wel in Den
Haag vertoefde, doch doorgaans het slot Batestein in den verren
uithoek van Vianen bewoonde. De van Duvenvoirde’s van Duvenvoirde
namen wel in 1600 en hunne neven van Obdam en Warmond een twintigta1 jaren later den ouden stamnaam van Wassenaer weder aan, doch
hunne macht en rijkdom waren nièt te vergelijken met die der oude
burggraven van Leiden. Toch gingen zij de eerste viool spelen in de
Hollandsche ridderschap, die nog maar uit veel kleine
persoonlljkheden bestond. Slechts van der Bouchorst, van der Does,
van Dorp, van Mathenesse, Cern, van Poelgeest, van Schagen en van
Swieten waren na de Brederode’s, min of meer met de nieuwe van
Wassenaer’s gelijk te stellen, waarbij zich ook van oorsprong vreemden
in het gewest, gelijk de van Boetzelaer’s, die Asperen en Langerak
door huwelijk hadden verworven, voegden, al waren zij aanvankelfijk meer op Utrecht
ingesteld. Vele dier oude geslachten stierven in de 19e eeuw
reeds uit en toen tegen het midden dier eeuw de R. C. adel uit het
college werd geweerd, moest dit wel vanzelf inkrimpen, al had ook
Prins Maurits daar de deuren doen openstellen voor zijne
gunstelingen, die er geenszins thuishoorden, gelijk de van
Aerssen’s, de d’ Hertaing’s en de Van Lyere’s.
De van der Duyn’s verwierven
pas zitting na 1667, toen hun overgang tot de
gereformeerden plaats vond.
Het was den inwoners der
Republiek verboden vreemde adelsgunsten aan te nemen; toch had dit
steeds meer plaats, al werden dle niet erkend en a1 gaven zij
evenmin toegang tot de ridderschappen, of andere colleges van staat.
Van een nauw contact tusschen
de Stadhouders, a1 waren zij dan lid en de ridderschap van Holland
is nimmer sprake geweest.
Reeds Prins Willem 1 had zich
blj voorkeur omringd met Zuld-Nederlanders en Franschen. De
vermelding der namen van de Marnix van St. Aldegonde, Languet en du
Plessis-Mornay, l’ Oiseleur de Villiers, van Wesenbeeke en de
Villers mogen hier volstaan. De eenige Nederlander, met wien hij
veel omgang had, was de beruchte Jr. Adriaen van Dorp. Ook onder
zijne zoons telde hunne dagelijksche omgeving meer buitenlanders, dan
inheemschen; het leger leverde in deze het voornaamste contingent.
Onder Frederik Hendrik waren de van Dorp’s ook de eenigen uit den
lande, die den Stadhouder vrij na stonden. De geheele 17e eeuw door
zien wij dit verschijnsel ten Hove.
Onder Amalia van Solms
verschenen er tal van Duitschers, onder Willem II en zijne vrouw
vele Engelschen, hetgeen onder hunnen zoon bestendigd werd, hetgeen
na de verwerving der Britsche kroon wel voor de hand lag. In
Friesland valt hetzelfde vast te stellen.
De Friesche adel, grootendeels
R.C. gebleven, stond scherp vijandig tegenover den steilen puritein
Willem Lodewijk, die slechts onder het volk waardeering vond. Deze
omringde zich met vele Duitsche officieren, de Zuid-Limburgsche van
Haren’s en de Zwitsersche Vegelin’s. Ook zijne opvolgers met hunne
Duitsche vrouwen brachten ta1 van hare landgenooten naar
Leeuwarden’s Prinsenhof, waarvan ik hier slechts de von Althan’s en
von Sternsee’s noem.
Pas langzaam aan kwamen door
huwelijken banden met den Frieschen adel tot stand, voor zoover dan,
dat deze gereformeerd was geworden, want tot in het laatst der 18e
en zelfs het begin der 19e eeuw waren er nog R. C. gebleven
geslachten in dit gewest.
Na het stadhouderlooze tijdvak
kwamen de Friesche Nassau's met een aantal hunner landgenooten naar
hunne Haagsche residentie. Merkwaardig is ook dat Willem III niets
uitstaande had met wat er in Holland aan adel was overgebleven,
doch zijne gunstelingen vond in Geldersch-Overijsselsche kringen.
Naast de overbekende namen van Hans Willem Bentinck, Arnold Joost
van Keppel, Godard van Reede, mogen bd name de van Ittersum’s en
Transisalanus Adolf van Voerst worden genoemd. Dat deze achterhoeksche edelen onder hunne Hollandsche standgenooten werden
gewaardeerd, vie1 niet te verwachten en voor zoover zij in Holland
trouwden, vonden zij hunne vrouwen dan ook in de gezinnen der
regenten- patriciërs.
Ook onder Willem IV en V waren
naast de meegekomen Friezen, tal van Gelderschen ten Hove in eere,
doch de Hollanders niet; wellicht, omdat ook in hunne kringen steeds
meer huwelijken met leden der regentenfamilies plaats vonden en
deze stonden, in tegenstelling tot het volk, gewoonlijk op
gespannen voet met het Oranjehuis.
Bovendien waren de
oud-Hollandsche edelen slecht te spreken over het feit, dat Willem
IV en zijne gemalin zich maar a1 te veel inlieten met een
zonderling internationaal jodentype, als F. Duliz en grootsche
festijnen ten zijnen huize met hunne tegenwoordig-heid vereerden.
Zoo wekte ook Willem V ergernis door zijne a1 te groote intimiteit
met den beruchten geldschieter Boas.
Toen de Republiek bezweek, was
van den echt Hollandschen Adel in de ridderschap niets meer overge
bleven, dan de van Wassenaer’s en de van der Duyn’s. De weinige
overige leden waren allen van elders herkomstig.
Wat Napoleon en diens broeder
op dit gebied voor korten tijd in ‘t leven riepen, kan hier
gevoegelijk stilzwijgend worden voorbiigegaan.
Na het herstel der
onafhankelijkheid had de oud-regent G. K. van Hogendorp een nieuw
bestel, ook voor den adel gereed. In de provincies kon men de
ridderschappen bij het geraamde provinciaal bestuur niet missen. In
Holland en Zeeland moesten daartoe nieuwe ridderschappen worden
gevormd. In Braband, Friesland en Groningen, waar men deze lichamen
nimmer gekend had, werden zij geschapen.
In eerstgenoemde gewesten
werden daarin benoemd leden van geslachten, die t.m. drie generaties
van magistraatspersonen der stemhebbende steden hadden opgeleverd.
In Braband ging dit niet op en werden naast de enkele leden van
oude riddermatige af-komst ta1 van helden van den dag met het
praedicaat van Jhr., sommigen zelfs met titel van baron bij eerst-
geboorte bedacht.
In de beide Noordelijkste
gewesten kreeg de ridder- schap een mengsel van riddermatigen Adel
en leden van families uit de Stedelijke regeering van Gro-ningen en
uit de hoogere ambtenaarskringen voor Friesland.
Consequentie was echter ver te
zoeken bij a1 deze maatregelen en van den gestelden regel werd a1 te
spoedig afgeweken. De ridderschappen hielden als lichamen tot 1848
stand en verdwenen toen door hen in de nieuwe grondwet met te
noemen. Vandaar de theorie, dat zij nimmer zijn opgeheven en dus
wettig voortbestaan. In de practijk gaat dit evenwel slechts
eenigermate op voor de Overijsselsche ridderschap, die uitsluitend
leden toelaat uit geslachten, die voor de grondwetswijziging in haar
midden waren toegelaten. De Koning verleende adeldom en had den
Hoogen Raad van Adel tot zijne beschikking voor advies. Dat een
groot knoeier en vervalscher, als M. L. d’ Ivoi daarin zetelde,
was een kwaad ding; vooral, omdat hij in blakende gunst stond bij
den Koning, die trouwens op dit gebied zeer toegankelijk was voor
niet-officiëele adviseurs. Het systeem deug de niet, althans in
Holland en gaf voortdurend aanleiding tot moeilijkheden, zoodat de
Koning, die ook in zijne oogen veel belangrijker zaken te verwerken
had, alras beu werd van alles wat adel betrof en nog meer overliet aan
onverantwoordelijke lieden, die hunne macht misbruikten voor
allerlei persoonlijke gunstbewijzen
en zelfs ook voor hatelijke wraakneming. Als zulks toch is de
onwaardige erkenning der Worbert’s als graven van Wassenaer alleen
te beschouwen. In het begin der regeering van Koning Willem II werd
zijnerzijds wat meer belangstelling in deze zaken getoond doch het
snelle geestelijk en lichamelijk verval van dien vorst maakte aan
deze opleving een ontijdig einde.
Van Koning Willem III vie1 op
dit gebied van het begin af aan niet veel te verwachten. De regen
van Adelsgunsten bij zijn 25-jarig regeeringsjubileum ging in feite
geheel buiten den verleener om en werd overgelaten aan het
goeddunken der adviseurs.
Ook onder de regeering, die
wij nog beleven, is de belangstelling door het Hoofd van Staat aan
den dag gelegd, verre van groot geweest.
Slechts valt een geval te
vermelden, waar onbevoegde , raadslieden, tegen het advies der
officiëele adviseurs in, toch hunnen zin doordreven.
In het geheel zijn sinds
1814 door de opvolgende vorsten 110 adelsgunsten verleend, die niet
voldeden aan de eenmaal vastgestelde regels. Bovendien wer-den 30
verdienstelijke krijgslieden, zonder eenige verdere aanspraak
daarop, bedacht. Wij genealogen hebben allen gewis ervaringen
opgedaan van opmer-kelljke inconsequenties en anomalieën, waarvan ik
eenige wil opnoemen, doch laat ons vooral niet ver-geten, dat
onkunde en lichtvaardig geloof in de eerste bestaansjaren des
Koninkrijks dingen te aanschouwen gaven, die thans zeker niet licht
zouden kunnen plaats vinden. Reeds de letter A brengt ons te midden
der bewijzen, hoe krom er van het begin van het Konink- rijk af, is
omgesprongen met den ouden, nationalen titel van ‘s lands beste
huizen, dien van baron, vrij-of baanderheer. De graventitel was
uitheems en kwam slechts den landsheer toe in Holland, Zeeland en
Gelderland. Men kan den e weerzin van eenen van
_ ‘Wassenaer of van eenen van
Heeckeren ten volle begrijpen, toen zij moesten aanschouwen? hoe de
nieuwbakken Koning hun genadiglijk denzelfden titel dien zi-j
onaangevochten eeuwen lang gevoerd had-den, toestond, dien hij .met
kwistige hand verspilde aan Doorniksche kooplui, als de d’
Ablaing’s, afstam-melingen van een 16e eeuwschen Antwerpschen hove
nier, gelijk de van Aerssen’s en die van fransche bureaucraten met
eene adelsverheffing van ander-halve eeuw oud, zooals de familie d’
Aulnis. Natuurlijk was dat ailes veroverd met de noodige fransche
stoufe en zooals ik den archivaris van het departement du Nord, Max
Bruchet, eens hoorde zeggen ten aanzien yan de Collot’s: Il ne faut
jamais oublier, Messieurs, que les Picards sont les Gascons du Nord.
Maar a1 wat fransch was, had zelfs, mirabile dictu, onder Koning
Willem 1, een streepje voor. Zie b.v. de familie de Court, die
erkend werd, zonder dat men ooit eene acte heeft kunnen aanwijzen,
waarin deze eerzame kooplieden, als adel1ijk worden gequalificeerd. Even ongerijmd is het besluit tot inlijving van Hendrik Six
in 1841, terwijl aan zijnen verren, zeer verdienstelij ken
bloedverwant in 1820 verheffing ten deel was gevallen. Ten slotte
waren het toch oorspronkelijk, eenvoudige kandwerkslieden,
in casu lakenverwers uit Armentières. Er zijn nog
ta1 van gevallen, waar de verleening van den baronnentitel op alle,
ons terecht met verbazing vervullen moet, als daar zün: de Bounam,
Constant, van Dopff, Lamberts, Lampsins, van Lamsweerde, d’Olne, de
Plevits, de Raet, Snouckaert en Sweerts. Dan zijn er nog vele,
waarin, adelsgunsten op valsche voorstelling van feiten gegrond,
verleend zijn, zoo b.v. bij van Bevervoorde; dan de dwaasheid, om de
van Beyma’s in 1842 te er-kennen. Al wisten zij zelf misschien niet
meer, dat deze ambtenarenfamilie van beklemde kloostermeiers
afstamde, niemand maakt mij wijs, dat een van Heemstra, of van
Sytzama niet terdege wist, dat de Beyma’s nooit tot den Frieschen
adel hadden gehoord.
Dat de toen nog levende
Burmania’s niet, wisten, dat hun naam aan vrouwelijke voormoeders
ontleend was, wil ik gaarne aannemen. Naamsovergang op die wijze en
door adoptie was in dat gewest zoo gewoon en veel voorkomend, dat
het geen wonder is, als men zelf niet wist, hoe men oorspronkelijk
heette.
Veel erger acht ik het geval
Hettema en het was mij noch eene eer, noch een genoegen, in 1941 dit
ellendige geknoei aan het licht te moeten brengen. Want als iemand
van deze zaken op de hoogte was, dan was dit Mr. Monse de Haan
Hettema zelf, die dat groote boek over den Frieschen adel uitgaf.
Alweer vraagt men zich hier af, waar het protest bleef van
lutionaire Bolswarder. winkelierszoon, een indringer was in het
nieuw opgerichte lichaam der ridderschap. Twee jaren eer, had ik a1
een even onsmakelijk zaakje moeten redderen inzake Binckhorst, maar
daar was de nakomelingschap van den vervalscher gelukkig van den
aardbodem verdwenen, terwijl een der Brussel-sche Hettema’s de
onbeschaamdheid had te verklaren, dat zü ,,Barons frisons” sinds
onheuglijke eeuwen, geenen prijs stelden opgenomen te worden ,,parmi
les produits de la fabrique de noblesse de feu le Prince d’ Orange,
se disant Roi des Pays Bas”.
de zijde der heerschappen,
zich Hettema, afstammelingen die toch wel zelfs ,,recto G van
moesten alama” de oude weten, noamende, Friesche dat de, revo
Er zijn ta1 van voorbeelden,
waar valsche praemissen in het spel zijn geweest: Alemans, Bloys
van Treslong, Coenen, de Grez, Nahuys, Salvador, Teixeira en van
Zuylen van Nyevelt, toen zü hunne diplomata verwierven.
Daartegenover kan niet ontkend worden, dat aan vele geslachten
tekort gedaan is en niet alleen bijna 1% eeuw geleden, maar nog
laatst in 1906 bij de Beyer. Als iemand in de 15e eeuw ambt-man er)
richter in de Betuwe was, kan ‘s mans adel veilig worden aanvaard.
Toch werd zijn afstammeling verheven.
Door latere publicaties is
gebleken, dat de van Borssele’s niet geheel ten onrechte in hunne
familie de overlevering bewaarden, dat zij inderdaad tot het oude
geslacht moeten behoord hebben, a1 is de aansluiting niet
onomstotelijk vastgesteld. Het is een geval, dat zeker nader
onderzoek zou verdienen, gelijk ook de vondst van den jonggestorven
G. B. C. van der Feen ten opzichte der van Teylingen’s uit
Rotter-dam. Noch aan de familie van Grotenhuis, noch aan .de de
Petersen’s is ten opzichte van hunnen veel ouderen Rijksadel recht
wedervaren, als wij de Rappard’s en van Rosenthal’s met hen
vergelijken. Ondanks alle woordenomhaal was de erkenning van de
familie Ploos in 1664 foutief; doch ondanks het zonnrklaar bewijs
daarvan, nadien geleverd, volhardde men van hoogerhand daarin, tot
in 1926 toe, geen ongelijk willend bekennend. Ais men dan denkt aan
het geslacht Pauw, dat zijne afstamming uit het riddermatig huis
der de Grebbers in de middeleeuwen kan bewijzen, kan men alleen
vaststellen, dat de conaequentie in dergelijke zaken hopeloos zoek
is.
Ook de van Loon’s wachten nog
immer op eene verwisseling hunner verheffing in eene erkenning,
die b.v. voor de Hartsen’s, doch
ten onrechte, wel plaats had Wat betreft de drie jodenfamilies uit
de Sephardim, die hunnen weg naar den Nederlandschen adel vonden,
zoo werd in 1821 in Moses Salvador de krachtdadige, geldelijke hulp
beloond, die zijn Londensche voorvader den Koning-Stadhouder
verleend had in de moeihjke eerste jaren van zijn bewind daarginds.
De Suasso’s waren wel degelijk
vanouds met eenige adelsglans omgeven en het is wel zeer te
betreuren, dat een al te vroege dood Mr. Th. R. Valck Lucassen,
allengs specialist op dit gebied geworden, belet heeft zjjn
voorgenomen ondemoek naar hen, ook in Spanje in te stellen. Reeds in
1917 heeft hij door zijne befaamde artikelen in den Nederl. Leeuw
de aanmatiging der famille Teixeira afdoende terecht gesteld en
aangetoond, dat in dit geval ieder gegrond motief voor adelsgunsten
volslagen ontbrak. Ongelukkig ga toegelaten in de Hollandsche
ridderschap, terwijl de stamhouder van den jongste in 1868 werd
ingelijfd, zonder dat ooit van eenigen adel bij een lid van zijn
voorgeslacht bleek.
Ongelukkig genoeg is juist deze de eenige dier drie, die zal
overleven.
Zeer krasse voorbeelden
van tegenstrijdigheid vormen o.a.
-
de Boreel’s,
den oudsten waarvan de vertegenwoordiger tak in 1814 met acte van bewijs van
werd toegelaten in de Hollandsche ridderschap, terwijl de stamhouder van den jongste in 1868 werd ingelijfd, zonder dat ooit van eenigen adel bij een lid
van zijn voorgeslacht bleek.
-
Bij de oude magistraatsfamilie van Foreest, wier
samenhang met het middeleeuwsch ridderlijk geslacht niet vaststaat, werden twee leden uit verschillende takken toegelaten tot de ridderschappen,
van Holland 28 Aug. 1814, van Overijssel 22 Maart 1815, beiden met acte van bewijs, doch de vader van laatstgenoemde werd, let wel, ruim 14 dagen
later, op 15 April 1815 erkend.
-
Het toppunt in deze werd echter wel bij de van
Brienen’s bereikt. Op 17 Sept. 1815 werd de Heer
van Brienen van Guesselt opgenomen in de Limburgsche ridderschap met acte van bewijs, doch
10 dagen later werd zijn verre neef uit den tak
Ramerus erkend.
De vermaarde oud-maire van Amsterdam, Willem
Joseph van Brienen van de Groote Lindt was 28 Aug.
1814 tot de Hollandsche ridderschap toegelaten, zonder acte van bewijs. Ik ben overtuigd, dat zijn geslacht wel degelijk behoorde tot dat van die kleine
Veluwsche jonkers in Amersfoort e.o. en dat het oplossen hoe, slechts eene zaak van geduldig onderzoek zou zijn. In 1941 verkreeg ik van de eigenaars ten bate
van ons Kon. genootschap 7 groote kisten met de archieven van dit geslacht, doch men zoekt daarin tevergeefs naar eenig stuk omtrent de familie zelve
voor 1700.
De zoon van den maire, die reeds meer in de residentie en op Clingendaal huisde, dan bij zijne zaken in
Amsterdam, verkreeg in 1835 den titel van baron op alle, alleen op zijne kranke inbeelding van eene afstamming uit de fransche Comtes de Brienne’ en dit
grapje a la mode du jour weerspiegelt zich zelfs in het hem toegekende wapen.
Dit voorval vormt een goede overgang naar eenige
ervaringen, die ik zooal in mijn 40-jarig redacteurschap opdeed.
Ik begin dan met eene, waarbij ik den naam niet
behoef te verzwijgen, daar de betrokkene zelf de zaak
in het openbaar behandelde in den Nederl. Leeuw, a1
was het dan met gevolgen, waaraan hij onmogelijk
genoegen kon beleven. Van kindsbeen af kende ik
Jhr. Mr. Boreel van Hogelanden. In het begin dezer
eeuw had ik aan eenen maaltijd meegemaakt, hoe
iemand naast zijne dochter gezeten, over geslachten
van Franschen oorsprong sprak en de meening opperde, dat ook de Boreel’s eertijds uit Frankrijk hier
gekomen waren. Van de overzijde kwam toen de
snijdende interruptie: Neen, uit Spanje. Dat waren
dan die ,,vorsten van Barcelona”, waarmede wij een
30 jaren later in den Ned. Leeuw zouden kennis
maken.
Ik begreep ook wel, wat mij te wachten zou staan,
toen onze redactie geen ouderen stamvader voor die
familie vermocht op te geven, dan den Middelburgschen vetwarier, later goudsmit uit het midden der
16e eeuw, doch het duurde tot Sept. 1906, voor ik van
den Heer Boreel een onverwacht bezoek kreeg, waarbij hij mij hevige verwijten maakte over het weglaten
van eene reeks oudere generaties, zich daarbij berroepend op het gezag van Mr. W. J. baron d’ Ablaing
van Giessenburg, bekend schrijver op genealogisch gebied en zelf in eerste huwelijk met eene Boreel gehuwd geweest. Kort te voren had M. G. Wildeman
zijn vrijwel vernietigend artikel over de d’ Ablaing’s in de Wapenheraut geplaatst, waarbij genoemd lid dier familie geenszins gespaard was. Ik legde den
Heer Boreel dit artikel voor, die vlug genoeg van begrip was, om te beseffen, dat ik beroep op zulk een bron, nimmer aanvaarden kon.
Het was ten eenenmale onbegrijpelijk, hoe deze zeer ontwikkelde en scherpzinnige man zich bleef vastklampen aan onhoudbare, fantastische overleveringen.
Eenige jaren later bezorgde ik hem op zijn verzoek,
den Heer van Malsen, als huisarchivaris, waarvoor hij mij tevergeefs had trachten te winnen. Diens taak
werd het uit de familiepapieren der Boreel’s romans sarnen te stellen tot vermeende, meerdere eer van
dien naam, waarbij hij later ter zijde werd gestaan door Mevrouw van Zeggelen. Doch ieder deskundige
in deze zal zich nog wel herinneren, hoe onmeedoogend wijlen Jhr. Mr. W. A. Beelaerts deze schoone droomen verstoorde, al bleef Jhr. Boreel zelf hopen
en gelooven, dat hii toch gelijk had.
Zelf heb ik In 1912 de crypt onder het choor van St. Baaf te Cent bezocht en er den grafsteen gezien
van den lombardischen tafelhouder, Ruffelaert Bourell, in het Italiaansch Borelli. Mocht men daaruit den
beul nog niet ruiken, op den keper staan hier de tekenen van het beroep afgebeeld, n.l. de geeselwerk
tuigen, die de Engelschen cat o’nine tails noemen. Zelfs de late middeleeuwer was in zulke zaken eerlijk
genoeg.
Reeds voor het ontstaan van het Adelsboek had ik vernomen, hoe een Brabandsch baron, bij het vernemen van een z.i. ongewenscht huwelijk zijner zuster, eene aankondiging van haar overlijden in de dag-
bladen had geplaatst, in de rouw was gegaan en zes weken lang uit de societeit was.weggebleven. Weinig
had ik gedacht, een soortgelijk geval zelf te moeten meemaken. In de proeven van een artikel door mijnen
mede-redacteur Wittert had het mijne aandacht getrokken, dat in een groot R. C. Brabandsch gezin twee
dochters op den Nieuwjaarsdag overleden waren, eene reeds twintig jaren te voren, de andere toen pas.
Wij waren aan het praten over een ander deel dier
proef, toen een onzer vrienden opbelde, om zijne afwezigheid bij eene samenkomst op den vorigen avond
te verklaren door de ernstige ziekte zijns broeders.
Deze was op het nippertje gered, door het ingrijpen van eenen chirurg, waarvan hij zeide: je weet wel,
er is zooveel te doen geweest over zijn trouwen met de freule N. En wat bleek nu, om kart te gaan? De
moeder had hare dochter overleden verklaard op den dag, dat deze de mededeeling van haar voorgenomen
huwelijk met eenen niet R. C. medicus had gedaan.
Men zou zeker niet vermoeden, dat zelfs dit gebied niet vrij is van kleinzielige plagerij van overheidswege.
Zoo hadden de Alberda’s even veel recht op den titel van baron op alle, als b.v. de Lewe’s, Rengers’,
enz. Doch zij konden dat niet krijgen. Tenslotte gelukte het, maar die gunst was bestemd voor een rufm
70.jarige, weduwnaar sonder kinderen sinds 44 jaren.
Ook de von Massow’s meenden recht te hebben daarop en Jhr. Mr. Frederik von Massow te Leiden,
gaf zich ontzaglijk veel moeite, om de bewijzen voor zijne aanspraken te vergaren. Toen men van hoogerhand weigerachtig bleef en zelfs geen acht meer sloeg
op zijne vertogen, vroeg en verkreeg hij bu K. B. van 27 Juni 1837 royement uit den adel. Maar 7 jaren later werd het door hem gevraagde onverzocht verleend aan zijnen 50-jarigen, ouderen broeder, die na
den dood van zijne a.s. vrouw, Mejuffrouw E. M. Engelberts, in hare bruidsdagen, voorgoed van een huwelijk had afgezien.
De reinste plagerij dus.
In de tweede helft der
19e eeuw was een verdienstelijk ambtenaar geadeld. Hij behoorde tot een aanzienlijk en welgesteld geslacht ten plattelande, doch
hoe wij ook zochten, de dood van ‘s mans vader was
nergens te vinden. Alleen een paar bejaarde dochters
waren nog in leven, van wie ik gehoord had, dat zij
veel familiezwak bezaten. Ondanks een vroeger ant
woord, dat zij niets wisten omtrent het sterven van
haren grootvader, probeerde ik nog eens, of zij
geenerlei aanwijzing vermochten te geven, die mijn
nader onderzoek kon bevorderen. Toen kwam een
wonderlijk verhaal, dat die man zulk een groot paardenliefhebber was geweest en daarvoor veel op reis
was. Tenslotte was hij zelfs stalmeester van Koningin
Victoria geworden en vermoedelük ergens in Engeland overleden. Nu wilde het toeval dat ik
eens eenige
Engelsche Heeren, w.o. een der Koninklijke Stalmeesters had moeten begeleiden door Amsterdam.
Diens adres wist ik te bemachtigen, doch zijn antwoord luidde, dat er wel volledige Iijsten van die
ambtsdragers aanwezig waren op het Staldepartement, doch dat er geen enkele Nederlander, ook niet
de gezochte, op voorkwam.
De geadelde zelf was te laat gehuwd, om daarbij
eene overlijdensacte zijns vaders te behoeven, doch
ik ontdekte, dat hij eene oudere zuster had en uit
de bijlagen harer trouwacte bleek, dat de vader onder
curateele stond wegens neiging tot zwerven en drankmisbruik en uitbesteed was bij eenen boer in een afgelegen Brabandsch oord. Bij navrage bleek hij daar
ook te zijn gestorven, doch nog voor Koningin Victoria aan het bewind kwam.
Meermalen werden wij aangevallen over het al,
of niet vermelden van beroepen. Ieder, die wel eens
in archieven heeft gewerkt, weet hoe het daarmede
staat. Een enkele maal vindt men die vermeld; zoekt
men ernaar, dan heeft men gewoonlijk geen succes
en moet maar geduld oefenen tot het toeval te hulp
komt. En wat is het dan nog een teer punt; de termen
zijn zoozeer veranderd in den loop der eeuwen, dat
een leek niet begrijpt, dat een 17e eeuwsche ,,scheeps-
timmerman” in Delfshaven een machtig reeder was.
Mijn voorzaat Jan Henricsz. van Swieten, zoon van
den Schout van Bleiswijk heet in de officieele acten:
timmerman, doch hij is de bouwmeester geweest van
tal van kerken in die omgeving en ook van de Noorderkerk te Rotterdam.
De eerste de Kempenaer, die h.t.l. kwam, eind 16e
eeuw, staat te boek als kruidenier, evenals in dienzelfden tijd Jonker Barthout van Mechelen, oudere
broeder van Prins Maurits’ uitverkorene, doch wie
begrijpt thans, dat dit geene winkeliers in kruidenierswaren, doch de agenten van de groote specerij-
handelaren in Antwerpen waren, die zelf groote
vloten in de vaart hielden? Zoo had ik veel moeten
hooren over het vermelden van het beroep koster
der kerk te Ukkel bij de Dumonceau’s. Waarom zou
dat nu moeten verzwegen worden? Was met een
Stoop uit onze stamreeks nog zelfs in de 19e eeuw,
koster der Groote Kerk te Dordrecht? Wat ik echter
met vermeldde, was iets, mij reeds in het begin dezer
eeuw verteld door eenen Belgischen graaf de Berlaymont, n.l. dat het kosterschap van een keuterdorp,
gelijk het 17e en 18e eeuwsche Ukkel, geen bestaan
opleverde en dat de koster uien in het groot teelde,
die op de Brusselsche markt werden verhandeld door
de met de Dumonceau’s meermalen vermaagschapte
d’ Aubremé’s, waarvan een ook generaal was en in
1626 tot graaf werd verheven. Velen hadden ook bezwaar, dat ik bij den eersten Jantzon, die uit Gelderland kwam, vermeld had, dat hij koetsier was, alsof
het niet juist teekenend is voor de mogelfjkheid, om
in de 18e snel vooruit te komen, als wij den kleinzoon
burgemeester van Dordrecht en in den adel verheven
vinden.
Er zijn echter beroepen, die men nu eenmaal beter
doet, niet te vermelden. Een baron uit oud geslacht
had mij, hoewel hij en de zijnen in zeer nederige
omstandigheden waren geraakt, uitvoerig ingelicht
over den toenmaligen staat van zijne familie. Bij ziine
zuster had hij opgeteekend: U zal haar maar moeten
vragen naar haar beroep en gaf mij het adres. ,,Aangaande mijn beroep”, zoo luidde het bescheid, ,,kan ik
U mededeelen, dat ik ben: meisje van pleizier”.
Hoe dikwijls is rnij niet gevraagd, waarom de familie Hogguer, recto Högger, zoo summier behandeld
werd, terwijl er nog ta1 van naamdragers in de hoofdstad woonden. Het desbetreffende artikel in onzen
laatsten jaargang heeft veel onderzoek in den
vreemde gevergd, doch ten slotte afdoend antwoord
gebracht, ook op die bezwaren.
Nederland’s Adelsboek nam onder soortgelijke uitgaven onbetwist de allereerste plaats in, wegens
nuchtere betrouwbaarheid en volledigheid. Volmondig
heb ik dit hooren erkennen door menschen, tot oordeelen in deze volkomen bevoegd, anders zou ik er
niet van durven gewagen t.w. mijne collega’s van het
Spaansche Adelsboek A. de Bettencourt en R. von
Kutz Schenbach van de Gothaische Taschenbücher.
Spontane uitdrukkhg van waardeering h.t.l. herinner ik mij slechts van de zijde van wijlen Jhr. F. R;
Groeninx van Zoelen en Jhr. Mr. K. J. Schorer.
Natuurlijk laat ik daarbij ,,Insiders”, als b.v. Mr. J.
C. baron Creutz buiten beschouwing.
Sedert tal van jaren, met Lewe beginnend, had ik
mij beijverd al de eerste huizen uit Groningen’s Adel
opnieuw te bewerken en ofschoon ik reeds 44 jaar ,
was, toen ik dit mooie en in overig Nederland veel te
weinig bekende gewest aanschouwde, gerust kan ik
verklaren: de liefde is door het zien vermeerderd.
Wellicht was het ook mijn aanleg, om mii te bekommeren over a1 wat miskend en verwaarloosd was en
toch beter verdiende, mijne drijfveer. Trouwens ons
geheele plan heeft nimmer de niet geringe moeite
ontzien, in verval geraakte takken van geslachten en
soms deze geheel en a1 op te sporen en aan hunne vergetelheid te ontrukken. In andere landen worden die
doorgaans weggewerkt met een paar woorden, of geheel verzwegen. Ik weet b.v., dat er, althans 25 jaar
geleden, nog afstammelingen bestonden van de grafelijke geslachten d’ Hamal de Focant en de Mercy
d’ Argenteau. Men zal hen echter te vergeefs zoeken
in de Annuaire de la Noblesse belge.
Veertig jaren hebben wij met denzelfden uitgever
samengewerkt tot ons doel en groote conflicten deden
zich tusschen ons niet voor. Wel was er, vanzelfsprekend, nu en dan verschil van meening. Doordat de
firma van Stockum het bij de Duitsche machthebbers
verkorven had, kwam er een kink in de kabel. De
rondzendbrief, dien ik mij genoopt voelde 15 Aug.
1942 uit te geven, over het staken onzer reeks, volge:
L. S.,
Een enkel woord van opheldering meen ik U schuldig te zijn, nu Nederland’s Adelsboek niet op den
gebruikelijken tijd zal verschijnen.
Toen ik aan het einde van den vorigen winter opmerkte, dat de bewilliging tot uitgave, die nu eenmaal
met oog op de papierschaarschte vereischt werd, geen
vlot verloop had, heb ik met opzet, om geen vergeefsch werk te beginnen, met het in orde brengen
der stof voor volgenden jaargang en het vragen van
inlichtingen gewacht tot ik meer zekerheid zou hebben of de verschijning wel mogelijk zou zijn. Pas in
Juni, toen dus bijkans de helft van het jaar ver-
streken was, gewerd mij het bericht, dat de uitgever
van het Adelsboek niet behoefde te rekenen op verlof
tot verdere uitgave. Intusschen was mij duidelijk geworden, dat de bezwaren, in beide vorige jaren onder
vonden, om de noodige gegevens te verkrijgen, niet te
tellen waren, vergeleken bij hetgeen ons nu te
wachten stond.
Gegevens uit overzeesche gewesten en ta1 van landen in Europa zijn thans niet te verkrijgen; zelfs in
eigen land stuit men telkens op moeilijkheden daarbij,
terwijl tevens archiefonderzoek door opberging vrijwel onmogelijk is. Onder deze omstandigheden leek
mij voortzetting der uitgave uitgesloten. Veertig jaren
lang.heb ik mijne beste krachten gegeven, het grootste deel van mijnen tijd opgeofferd aan dit werk,
alles bijeen te veel, om nu deze reeks te zien onderbreken door een deel, dat geenszins hetzelfde peil
ooit zou kunnen bereiken. Dan nog beter, meen ik,
rustiger tijden afgewacht, om het werk voort te
zetten. Mijne mederedacteuren blijken van andere
meening te zijn en stellen pogingen in het werk, met
eenen nieuwen uitgever voort te gaan. Daar mij bekend is, dat de firma W. P. van Stockum en Zn., die
sinds 1903 het Adelsboek uitgaf, geen afstand wil
doen van hare auteursrechten, acht ik een eenzijdige
opzegging van redactieswege van een contract, dat
40 jaren bestond, strijdig met ieder begrip van fatsoen en verkies daaraan op geen enkele wijze mede
te werken. Men gelieve zich hiervan rekenschap te
geven, wanneer men van eene uitgave van Nederland’s Adelsboek door de uitgeverij Liebaert, die ook
Sibbe uitgeeft, of eene andere onderneming, mocht
hooren.
Leiden, 15 Augustus 1942. BIJLEVELD.
Dit mijn verzet tegen schandelijken broodroof
spreekt genoeg tegen de Iasterlijke aantijgingen van
mijne‘ hooggeleerde geburen, die mij tegen beter
weten in, opzettelijk voor N.S.B.-er uitmaakten,
alleen, omdat ik sinds tientallen jaren bevriende
Duitschers niet wilde verloochenen.
Van sommige zijden, vooral in de eerste twintig
jaren, werd wel eens geinsinueerd, dat de redactie
groot profijt uit deze uitgave trok. Het tegendeel is
echter het geval. Enige jaren lang veroorloofde ik mij
de weelde nauwkeurig op te teekenen, wat ik aan
porti en leges besteedde, waarbij reis- en verblijf-
kosten ten behoeve van onderzoek. in hoofdzaak voor
het Adelsboek ondernomen, niet eens waren geteld. Het geviel toen eens, dat een
buitengewoon inspecteur der belastingen, verlokt door Treub’s
schandelijkè achterhaalpremie’s, eene goede beurt dacht te maken,
door mij voor het redactiegeld aan te vallen. Doch ik kon dien
hellehond terugjagen door overlegging van mijnen staat,’ die over
tal van jaren het omgekeerde van een tegoed aanwees. Mijn
leermeester en vriend, onze bekende historicus Prof. Dr. P. J. Blok
ontzag zich niet, openlijk te spreken over ,,dien vuilen radicalen
geest”, die zoovelen zijner’ ambtgenooten had aangetast, en de Leldsche Universiteit ontsierde. Beter is het daarmede,
sinds zijnen dood in 1929 geenszins geworden en is het
een wonder, dat zulk een geest aan werk als het mijne
vijandig gezind is en dat men slechts wachtte op eene
gelegenheid, om alle gevoelens van afgunst, haat en
wraak in werking te brengen, waarbij de verachtelijkste middelen en zelfs Duitsche hulp moesten dienst
doen, om verder verschijnen van het Adelsboek onmogelijk te maken en mij in mijn werk te nekken?
Dit is dien drijvers goed gelukt. Ik heb noch eene
woning meer, waar ik rustig kan werken, noch de
ruimte, om mijn schat aan boeken te plaatsen en te
gebruiken. Maar den geest hebben zij niet kunnen
breken.
Het werk aan het Adelsboek besteed, heeft mij in
betrekking gebracht met ta1 van merkwaardige menschen en toestanden in binnen- en buitenland en heeft
geleid tot onverwachte vondsten op allerlei gebied,
’
archivalia, numismatiek en kunstgeschiedenis, die ik
ten deele zelf het licht deed zien, overigens aan
daartoe bevoegden overgaf. Het is mij eene groote
voldoening te weten, dat ik met dit al, veel heb kunnen terecht helpen, veren van dienst heb
kunnen zijn.
Ik heb berusting gevonden in het lot, dat over mij
kwam. Mijner hand valt nog veel te verrichten, ook
buiten het Adelsboek. Vol vertrouwen gaf ik het roer,
dat ik zoolang hield, over aan het ijverige driemanschap, dat zich tot voortzetting der uitgave gevormd
heeft en zal uit mijne geschonden en versukkelde verzamelingen alles aanvoeren, om hunne flinke en nu
nog dubbel moeilijke pogingen tot herstel te steunen.
Zoo kan ik eindigen met de wapenspreuk mijner
voorvaderen de Charles:
Ni regret du passé, ni peur de l’avenir.
|
Naar eene voordracht, gehouden
in de groepen van het Kon. Ned. Gen. voor geslacht-en wapenkunde te
Amsterdam 9 Oct. 1946.
Arnhem 7 Dec. 1946.
Zeist 25 Jan. 1947.
‘s-Gravenhage 8 Maart 1947.
BIJLEVELD |
|
|